Wijziging wetgeving zakelijke zekerheden op roerende goederen

Overgangsrecht

Analyse In navolging van wat eerder in Nederland en Frankrijk gebeurde, is nu ook in België een grondige modernisering van het zekerheidsrecht doorgevoerd.

Op 2 augustus 2013 verscheen in het Belgisch Staatsblad immers de lang verwachte nieuwe “Wet roerende zekerheden”. 

In werkelijkheid gaat het om twee wetten. 

De hoofdwet is de wet van 11 juli 2013 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek wat de zakelijke zekerheden op roerende goederen betreft en tot opheffing van diverse bepalingen ervan. 

De andere, zuivere procedurele wet dateert van 24 juni 2013 en werd op dezelfde datum gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. Deze wetten treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen datum en uiterlijk op 1 december 2014.

1. Enkele basisgedachten

Het is voornamelijk de wetgeving over het pand dat ten gronde verandert. 

De voorwaarde dat de schuldenaar (zekerheidssteller) van zijn roerende goederen onteigend wordt (de zgn. “buitenbezitstelling”), vervalt als noodzakelijke voorwaarde om er een pand op te vestigen. De schuldenaar behoudt dus de goederen en kan ze (blijven) gebruiken om er inkomsten uit te verwerven. 

Vermits het pand niet langer noodzakelijk gebaseerd is op een buitenbezitstelling, zal de tegenwerpelijkheid van het pand tegenover derden gebeuren door de inschrijving in een “pandregister”

Vermits het pand niet langer noodzakelijk gebaseerd is op een buitenbezitstelling, zal de tegenwerpelijkheid van het pand tegenover derden gebeuren door de inschrijving in een nieuw “pandregister”. Dat register zal worden ingesteld bij de dienst Hypotheken van de FOD Financiën. 

Bovendien wordt een vereenvoudigde uitwinningsprocedure ingevoerd, waarbij het voorafgaand verkrijgen van een uitvoerbare titel niet vereist is, en die bij de beslagrechter gecentraliseerd wordt. 

Daarnaast worden tal van aangelegenheden inzake pandrechten, die thans door de rechtspraak worden beslecht, voortaan uitdrukkelijk geregeld.

De hervorming van het pandrecht wordt vervolledigd met nieuwe bepalingen inzake het retentierecht en het eigendomsvoorbehoud, dat van de faillissementswet is overgeheveld naar het Burgerlijk Wetboek.

Hierna besteden we aandacht aan het toepasselijke overgangsrecht (overgangsbepalingen).

2. Overgangsrecht

Door de invoering van een nieuw algemeen registerpand op alle roerende goederen, worden een aantal andere zekerheidsmechanismen overbodig.

Te denken valt vooral aan het pand op de handelszaak (wet van 25 oktober 1919) dat door het registerpand wordt opgeslorpt en waarbij kredietnemer en kredietverstrekker zelf kunnen aanduiden welke goederen juist in pand zullen worden gegeven, en de afschaffing van het verschil tussen het burgerlijke pand en het handelspand (wet van 5 mei 1872 betreffende het handelspand). Er bestaat dan ook geen behoefte aan het verder in stand houden van verschillende pandsystemen. 

Daarnaast worden ook het warrantstelsel (wet van 18 november 1862) en het voorrecht van de landbouwlening (wet van 15 april 1884) afgeschaft.

De meeste wettelijke voorrechten op roerende goederen blijven wel bestaan, met uitzondering van het voorrecht voor de zaden en oogsten en het voorrecht van de hotelhouder, die worden afgeschaft.

Op deze wijze wordt een vereenvoudiging van het rechtssysteem beoogd.

Nieuwe bepalingen betreffende zakelijke zekerheidsrechten hebben in beginsel onmiddellijke werking (ten laatste 1 december 2014), behalve indien er inmiddels reeds een toestand van samenloop is ontstaan (bijvoorbeeld faillissement). In dat geval worden de posities van de schuldeisers onherroepelijk vastgelegd en wordt hun rangorde bepaald volgens de op dat ogenblik toepasselijke bepalingen. Zolang er geen samenloop is ontstaan, kunnen de schuldeisers bijvoorbeeld geen aanspraak maken op een verworven recht op het voortbestaan van hun voorrecht.

Voor de nieuwe bepalingen betreffende het eigendomsvoorbehoud, het retentierecht, en de “nieuwe” registerpandrechten lijken er evenmin problemen van overgangsrecht.

Ook de afschaffing van enkele bijzondere voorrechten zoals bepaald in deze wet vergt geen overgangsregeling.

Dit is echter wel het geval voor de afgeschafte registerpandrechten (pand handelszaak en landbouwvoorrecht); een overgangsregeling is voor deze noodzakelijk. De pandhoudende  schuldeisers die een dergelijk pand hebben, zullen onder het nieuwe recht moeten overgaan tot registratie van hun pandrecht. De Wet roerende zekerheden voorziet dat zij hun rang, die zij onder het oude recht hadden (pand handelszaak: tijdstip van inschrijving), behouden, indien zij binnen de twaalf maanden na de inwerkingtreding van de deze wetten een pandrecht op de bezwaarde goederen hebben geregistreerd.

Zoals gezegd, treedt de Wet roerende zekerheden niet onmiddellijk in werking. Aan de diensten van de Patrimoniumdocumentatie moet immers de tijd worden gelaten om het pandregister technisch uit te werken. Bovendien moeten ook de modaliteiten ervan juridisch nog worden bepaald. Daarom treedt de wet in werking “op een door de Koning te bepalen datum, doch uiterlijk op 1 december 2014”. Daaraan wordt nog toegevoegd dat de Koning voor iedere bepaling (van de nieuwe wet) een datum van inwerkingtreding (kan) bepalen voorafgaand aan 1 december 2014.

De toepassing van de nieuwe regeling voor zakelijke zekerheden op roerende goederen is dus nog afhankelijk van een aantal uitvoeringsmaatregelen.

Meer weten over dit onderwerp?

Contacteer onze experten of bel +32 (0)2 747 40 07
Leo Peeters

Leo Peeters

Partner