- Handels - en Economisch Recht
- Pieter Dierckx - Leo Peeters
- zekerheidsrecht , roerende zekerheden , pand , buitenbezitstelling , retentierecht , eigendomsvoorbehoud , pandregister
Op 2 augustus 2013 verscheen in het Belgisch Staatsblad immers de lang verwachte nieuwe “Wet
roerende zekerheden”.
In werkelijkheid gaat het om twee wetten.
De hoofdwet is de wet van 11 juli 2013 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek wat de zakelijke
zekerheden op roerende goederen betreft en tot opheffing van diverse bepalingen ervan.
De andere, zuivere procedurele wet dateert van 24 juni 2013 en werd op dezelfde datum gepubliceerd
in het Belgisch Staatsblad. Deze wetten treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen
datum en uiterlijk op 1 december 2014.
Het is voornamelijk de wetgeving over het pand dat ten gronde verandert.
De voorwaarde dat de schuldenaar (zekerheidssteller) van zijn roerende goederen onteigend wordt (de
zgn. “buitenbezitstelling”), vervalt als noodzakelijke voorwaarde om er een pand op te vestigen. De
schuldenaar behoudt dus de goederen en kan ze (blijven) gebruiken om er inkomsten uit te
verwerven.
Vermits het pand niet langer noodzakelijk gebaseerd is op een buitenbezitstelling, zal de tegenwerpelijkheid van het pand tegenover derden gebeuren door de inschrijving in een “pandregister”
Vermits het pand niet langer noodzakelijk gebaseerd is op een buitenbezitstelling, zal de
tegenwerpelijkheid van het pand tegenover derden gebeuren door de inschrijving in een nieuw
“pandregister”. Dat register zal worden ingesteld bij de dienst Hypotheken van de FOD Financiën.
Bovendien wordt een vereenvoudigde uitwinningsprocedure ingevoerd, waarbij het voorafgaand
verkrijgen van een uitvoerbare titel niet vereist is, en die bij de beslagrechter gecentraliseerd
wordt.
Daarnaast worden tal van aangelegenheden inzake pandrechten, die thans door de rechtspraak worden
beslecht, voortaan uitdrukkelijk geregeld.
De hervorming van het pandrecht wordt vervolledigd met nieuwe bepalingen inzake het retentierecht
en het eigendomsvoorbehoud, dat van de faillissementswet is overgeheveld naar het Burgerlijk
Wetboek.
Hierna besteden we aandacht aan het toepasselijke overgangsrecht (overgangsbepalingen).
Door de invoering van een nieuw algemeen registerpand op alle roerende goederen, worden een
aantal andere zekerheidsmechanismen overbodig.
Te denken valt vooral aan het pand op de handelszaak (wet van 25 oktober 1919) dat door het
registerpand wordt opgeslorpt en waarbij kredietnemer en kredietverstrekker zelf kunnen aanduiden
welke goederen juist in pand zullen worden gegeven, en de afschaffing van het verschil tussen het
burgerlijke pand en het handelspand (wet van 5 mei 1872 betreffende het handelspand). Er bestaat
dan ook geen behoefte aan het verder in stand houden van verschillende pandsystemen.
Daarnaast
worden ook het warrantstelsel (wet van 18 november 1862) en het voorrecht van de landbouwlening
(wet van 15 april 1884) afgeschaft.
De meeste wettelijke voorrechten op roerende goederen blijven wel bestaan, met uitzondering van het
voorrecht voor de zaden en oogsten en het voorrecht van de hotelhouder, die worden afgeschaft.
Op deze wijze wordt een vereenvoudiging van het rechtssysteem beoogd.
Nieuwe bepalingen betreffende zakelijke zekerheidsrechten hebben in beginsel onmiddellijke werking
(ten laatste 1 december 2014), behalve indien er inmiddels reeds een toestand van samenloop is
ontstaan (bijvoorbeeld faillissement). In dat geval worden de posities van de schuldeisers
onherroepelijk vastgelegd en wordt hun rangorde bepaald volgens de op dat ogenblik toepasselijke
bepalingen. Zolang er geen samenloop is ontstaan, kunnen de schuldeisers bijvoorbeeld geen
aanspraak maken op een verworven recht op het voortbestaan van hun voorrecht.
Voor de nieuwe bepalingen betreffende het eigendomsvoorbehoud, het retentierecht, en de “nieuwe”
registerpandrechten lijken er evenmin problemen van overgangsrecht.
Ook de afschaffing van enkele bijzondere voorrechten zoals bepaald in deze wet vergt geen
overgangsregeling.
Dit is echter wel het geval voor de afgeschafte registerpandrechten (pand handelszaak en
landbouwvoorrecht); een overgangsregeling is voor deze noodzakelijk. De pandhoudende schuldeisers
die een dergelijk pand hebben, zullen onder het nieuwe recht moeten overgaan tot registratie van
hun pandrecht. De Wet roerende zekerheden voorziet dat zij hun rang, die zij onder het oude recht
hadden (pand handelszaak: tijdstip van inschrijving), behouden, indien zij binnen de twaalf maanden
na de inwerkingtreding van de deze wetten een pandrecht op de bezwaarde goederen hebben
geregistreerd.
Zoals gezegd, treedt de Wet roerende zekerheden niet onmiddellijk in werking. Aan de diensten van
de Patrimoniumdocumentatie moet immers de tijd worden gelaten om het pandregister technisch uit te
werken. Bovendien moeten ook de modaliteiten ervan juridisch nog worden bepaald. Daarom treedt de
wet in werking “op een door de Koning te bepalen datum, doch uiterlijk op 1 december 2014”. Daaraan
wordt nog toegevoegd dat de Koning voor iedere bepaling (van de nieuwe wet) een datum van
inwerkingtreding (kan) bepalen voorafgaand aan 1 december 2014.
De toepassing van de nieuwe regeling voor zakelijke zekerheden op roerende goederen is dus nog
afhankelijk van een aantal uitvoeringsmaatregelen.