- Intellectueel Eigendomsrecht - Privacy , Procedure en Arbitrage
- Lynn Pype
- rechtsplegingsvergoeding , 2004/48/EG , handhavingsrichtlijn , advocatenkosten
In tegenstelling tot in sommige andere jurisdicties, maken advocatenkosten in het Belgisch
rechtssysteem geen deel uit van de schadevergoeding of kosten die de verliezende partij in een
juridische procedure moet dragen.
Het Belgisch rechtssysteem kent daarentegen wel de rechtsplegingsvergoeding.
Deze vergoeding doet dienst als een forfaitaire tussenkomst in de advocatenkosten en wordt bepaald
afhankelijk van de waarde van het geschil. Voor geschillen die niet in geld waardeerbaar zijn
bedraagt de basisrechtsplegingsvergoeding 1.440 EUR en de maximale rechtsplegingsvergoeding 12.000
EUR.
De rechtsplegingsvergoeding maakt deel uit van de gerechtskosten die door de verliezende partij
wordt gedragen.
Geschillen omtrent intellectuele eigendom, zoals stakingsvordering zijn veelal niet in geld waardeerbaar. De winnende partij krijgt dus steeds hetzelfde bedrag, ongeacht van de advocatenkosten die hij heeft moeten dragen om zijn verweer te voeren.
Op 28 juli 2016 heeft het Europees Hof van Justitie een arrest geveld dat het bedrag in vraag
stelt van de forfaitaire rechtsplegingsvergoeding die in een geschil omtrent intellectuele eigendom
wordt toegekend aan de partij die in het gelijk gesteld werd.
Bij intellectuele eigendomsgeschillen moet immers rekening gehouden worden met de maatregelen die
opgenomen zijn in de Handhavingsrichtlijn (Richtlijn 2004/48/EG van 29 april 2004 betreffende de
handhaving van intellectuele-eigendomsrechten).
In dit verband bepaalt artikel 14 van de Handhavingsrichtlijn dat de lidstaten er zorg moeten voor
dragen dat redelijke en evenredige gerechtskosten en andere kosten gemaakt door de partij, die in
het gelijk wordt gesteld, gedragen worden door de verliezende partij, tenzij de billijkheid zich
daartegen verzet.
Op grond van artikel 14 van de Handhavingsrichtlijn zou het dus mogelijk moeten zijn voor de
partij, die in het gelijk gesteld wordt, om haar advocatenkosten terug te vorderen van de
verliezende partij, tenzij deze kosten niet billijk zouden zijn.
Het systeem van de rechtsplegingsvergoeding laat dit echter niet toe.
In het geschil dat aan de basis ligt van dit arrest bedroegen de advocatenkosten van de partij,
die in het gelijk gesteld werd, 185.000 euro. De maximale rechtsplegingsvergoeding dekt met andere
woorden slechts een fractie van deze kosten.
Het Hof van Beroep te Antwerpen heeft dan ook een prejudiciële vraag gesteld aan het Hof van
Justitie omtrent de uitlegging van artikel 14 van de Handhavingsrichtlijn. De vraag was of artikel
14 van de Handhavingsrichtlijn zich verzet tegen een systeem van forfaitaire tarieven met een
absolute maximumvergoeding inzake kosten voor de bijstand van een advocaat, zoals van toepassing is
in het huidige systeem van de rechtsplegingsvergoeding.
Volgens het Hof van Justitie is een regeling met forfaitaire tarieven voor de vergoeding van
erelonen van advocaten mogelijk, op voorwaarde dat dit forfaitair bedrag de redelijkheid van de
kosten verzekert die vergoed moeten worden. Hierbij moet rekening gehouden worden met het voorwerp
van het geschil, de waarde ervan of het werk dat nodig is voor de verdediging van het recht in
kwestie.
In intellectuele eigendomsgeschillen kunnen de werkelijke advocatenkosten teruggevorderd worden van de verliezende partij in plaats van een rechtsplegingsvergoeding te vragen
Anderzijds stelt het Hof dat het niet gewettigd is dat er wordt gewerkt met forfaitaire tarieven die aanzienlijk lager zijn dan de gemiddelde tarieven die in de praktijk gelden voor de diensten van de advocaten in de lidstaat.
Het Hof van Justitie merkt op dat zulke regeling er onmogelijk voor kan zorgen dat de procedures en maatregelen uit de Handhavingsrichtlijn een afschrikwekkend effect zouden hebben. Een dergelijke regeling doet volgens het Hof dan ook afbreuk aan de voornaamste doelstelling van de Handhavingsrichtlijn.
Het Hof van Justitie verzet zich niet tegen het principe dat de tussenkomst in advocatenkosten
forfaitair door een lidstaat wordt vastgelegd.
Het Hof oordeelt anderzijds wel dat de Handhavingsrichtlijn zich verzet tegen een nationale
regeling met forfaitaire tarieven die, wegens te lage maximumbedragen, niet waarborgen dat minstens
een significant en passend deel van de redelijke kosten van de partij, die in het gelijk wordt
gesteld, gedragen worden door de verliezende partij.
Het is nu aan het Hof van Beroep van Antwerpen om uit te maken of het bedrag van 12.000 EUR een
significant en passend deel is van de redelijke kosten die de verliezende partij moet dragen.
Gelet op de hoegrootheid van de advocatenkosten in deze procedure, lijkt het antwoord ons eerder
van niet.
Dit arrest opent de deur om in intellectuele eigendomsgeschillen de werkelijke advocatenkosten
terug te vorderen van de verliezende partij, en geen rekening meer te houden met de huidige
rechtsplegingsvergoeding.
Het is best mogelijk dat de wetgever in de nasleep van dit arrest een nieuw systeem van
rechtsplegingsvergoedingen uitwerkt, specifiek voor intellectuele eigendomsgeschillen. De
rechtsplegingsvergoeding zal in dat geval een realistische weerspiegeling moeten zijn van de
gangbare advocatenkosten die in dergelijke procedures worden gemaakt.