News
Op 31 december 2023 trad de wet in werking die een minimumbelasting invoert voor multinationale ondernemingen en omvangrijke binnenlandse groepen.
Hierdoor is de minimumbelasting van toepassing vanaf 2024 (boekjaren die aanvangen vanaf 31 december 2023).
1. Het ruimer kader
De invoering van deze minimumbelasting is het gevolg van de omzetting van de Europese Richtlijn 2022/2523. Deze Richtlijn is op zijn beurt de Europese vertaling van de belastingwetgeving die door de OESO is uitgewerkt om ervoor te zorgen dat multinationale ondernemingen (MNO's) een eerlijk deel van de belasting betalen, waar ze ook actief zijn (de zogenaamde Pijler 2).
Door een substantieel deel van de voordelen weg te nemen van een winstverschuiving naar jurisdicties met geen of zeer lage belastingen, zal de wereldwijde hervorming van de minimumbelasting het speelveld voor bedrijven wereldwijd gelijker maken en jurisdicties in staat stellen hun belastinggrondslagen beter te beschermen.
2. Toepassingsgebied
De nieuwe wet is van toepassing op Belgische ondernemingen die behoren tot een multinationale groep of tot een omvangrijke binnenlandse groep met een jaaromzet van ten minste 750 miljoen EUR in de geconsolideerde jaarrekening van de uiteindelijke moederentiteit. Deze jaaromzet moet zijn gerealiseerd in ten minste twee van de vier meest recente afgelopen boekjaren.
Om de kwalificerende jaaromzet te berekenen zullen er verschillende aanpassingen moeten worden aangebracht aan het boekhoudkundige netto-inkomen of -verlies zoals dit blijkt uit de financiële verslaggeving.
De kwalificerende jaaromzet wordt vervolgens gebruikt om het effectieve belastingtarief vast te stellen. Indien het effectieve belastingtarief minder dan 15% bedraagt, zal er een aanvullende heffing verschuldigd zijn om de beoogde minimumbelasting te realiseren.
Hoewel de belastingdruk in België doorgaans hoger zal zijn dan 15% (gelet op het belastingtarief van 25%) zal dit ingevolge een aantal fiscale incentives (zoals de investeringsaftrek of de innovatieaftrek) niet steeds het geval zijn.
3. Realisatie van de minimumbelasting
De minimumbelasting zal worden bereikt door middel van drie verschillende heffingsmaatregelen : de binnenlandse bijheffing (Qualified Domestic Top-up Tax of QDMTT), de Income Inclusion Rule of IIR-bijheffing en de Undertaxed Profit Rule of UTPR-heffing.
De binnenlandse bijheffing (of QDMTT) geeft een land de mogelijkheid om laagbelaste entiteiten op hun grondgebied te belasten tot 15%. Bij gebrek aan dergelijke binnenlandse bijheffing zal het land waar de moederentiteit van de groep gelegen is de IRR- of UTPR-heffing kunnen toepassen.
België introduceerde een nationale aanvullende belasting (QDMTT) die bedoeld is om in aanmerking te komen voor de QDMTT Safe Harbour. Op basis daarvan zullen alle lage belaste entiteiten die in België gevestigd zijn worden onderworpen aan deze domestic top-up tax.
In het geval van buitenlandse groepsentiteiten in één of meer laag belaste landen waarin geen (of een onvoldoende) binnenlandse bijheffing van toepassing is, zal België de IIR-bijheffing kunnen heffen in hoofde van de Belgische uiteindelijke moederentiteit.
Indien buitenlandse groepsentiteiten in één of meer laag belaste landen zouden ontsnappen aan zowel de binnenlandse bijheffing als aan de IRR-bijheffing, zal België in hoofde van Belgische groepsentiteiten de UTPR-bijheffing kunnen heffen.
4. Veilige havens
De invoering van de minimumbelasting zal zowel voor de belastingplichtigen als voor de belastingadministratie resulteren in extra nalevings- en administratiekosten. Om deze kosten te beperken wordt voorzien in een aantal ‘veilige havens’ aan de hand waarvan een multinationale groep de berekening van het effectieve belastingtarief en de aanvullende belasting kan vermijden voor zijn activiteiten die waarschijnlijk aan of boven het minimum belastingtarief zullen worden belast. Indien een degelijke veilige haven kan worden toegepast, zal er geen bijheffing verschuldigd zijn.
In de nieuwe wet wordt voorzien in drie (tijdelijke) veilige havens die lopen tot boekjaren die aanvangen tot en met 31 december 2026 :
- Een eerste veilige haven bestaat erin dat de jurisdictionele bijheffing wordt geacht nul te zijn wanneer de groep van multinationale ondernemingen (voortaan MNO-groep genoemd) in zijn gekwalificeerde landenrapport een totaal aan opbrengsten van minder dan 10 miljoen euro heeft gerapporteerd en een winst (verlies) vóór inkomstenbelasting van minder dan 1 miljoen euro in die jurisdictie heeft gerapporteerd.
- Een tweede veilige haven voorziet in een vereenvoudigde wijze om het effectieve belastingtarief te berekenen, waarbij wanneer volgens die berekening het effectieve belastingtarief boven een bepaald percentage komt, de jurisdictionele bijheffing geacht wordt nul te zijn.
- Een laatste veilige haven bestaat erin dat wanneer de winst (verlies) vóór inkomstenbelasting van de MNO-groep in een jurisdictie gelijk is aan, of lager is dan het bedrag van het op basis van substance uitgesloten inkomen, voor in die jurisdictie gevestigde groepsentiteiten uit hoofde van het landenrapport, de jurisdictionele bijheffing geacht wordt nul te zijn.
Inmiddels heeft de OESO twee bijkomende veilige havens uitgewerkt, waarvan één permanent is (QDMTT Safe Harbour) en één tijdelijk is (UTPR Safe Harbour). Deze bijkomende veilige havens zijn nog niet opgenomen in de nieuwe wet en zullen bijgevolg nog moeten worden opgenomen in latere wetgeving.
De belangrijkste veilige haven, zijnde de permanente QDMTT Safe Harbour, houdt in dat het niet meer nodig zal zijn om de complexe berekening van de IIR-bijheffing of de UTPR-bijheffing uit te voeren indien in dat land een Qualified Domestic Top-up Tax wordt toegepast, hetgeen veelal het geval zal zijn.
De UTPR Safe Harbour kan worden toegepast door bedrijven met een hoofdkantoor in een land met een winstbelasting van 20% of hoger en lijkt op maat te zijn gemaakt van Amerikaanse en Chinese bedrijven. Hierdoor zullen deze bedrijven tot 2026 kunnen ontsnappen aan de minimumbelasting.
5. Formele verplichtingen
Belgische ondernemingen die binnen het hogervermelde toepassingsgebied vallen, zullen hun effectieve belastingtarief moeten berekenen en voor zover als nodig een aangifte moeten indienen.
Een aangifte over de binnenlandse bijheffing (QDMTT-aangifte) moet uiterlijk binnen een termijn van 11 maanden na de afsluiting van het boekjaar worden ingediend. Voor het boekjaar met afsluiting per 31 december 2024 zal bijgevolg uiterlijk op 30 november 2025 een QDMTT-aangifte moeten worden ingediend.
De aangiftes inzake de IRR-bijheffing en de UTPR-bijheffing (IRR/UTPR-aangifte) moet in principe binnen een termijn van 15 maanden na de afsluiting van het boekjaar worden ingediend. Voor het eerste jaar wordt echter reeds voorzien in een verlengde termijn van 18 maanden.
De QDMTT-aangifte moet worden ingediend door de in België gevestigde groepsentiteit of een daartoe aangewezen lokale entiteit. De IRR/UTPR-aangifte zal enkel moeten worden ingdiend door de in België gevestigde groepsentiteiten indien er niet reeds een aangifte werd ingediend in het buitenland.
De verschillende aangiften zullen de vorm aannemen van het door de OESO gepubliceerde model.
Het systeem van voorafbetalingen zoals dit reeds van toepassing is in de vennootschapsbelasting zal eveneens van toepassing zijn op de minimumbelasting. In het geval van onvoldoende voorafbetaling zal bijgevolg een verhoging verschuldigd zijn. Specifiek in 2024 wordt voorzien in een tolerantie op basis waarvan alle voorafbetalingen zullen worden geacht te zijn gedaan tijdens het eerste kwartaal.
Voor het nazicht op de toepassing van deze nieuwe regelgeving zal de belastingadministratie toepassing kunnen maken van de 10-jarige onderzoeks- en controletermijn. In het geval van eventuele overtredingen zullen – naast de normale belastingverhogingen – administratieve geldboetes van 2.500,00 EUR tot 250.000,00 EUR kunnen worden opgelegd.
Wenst u hierover alvast meer informatie of bijgestaan te worden door de specialisten van Seeds of Law? Aarzel dan niet ons te contacteren op +32 (0)2 747 40 07 of via info@seeds.law.