- Handels - en Economisch Recht
- Mathieu Maniet - Leo Peeters
- prijsafspraken , misbruik van machtspositie , kartel , medinging , Wetboek van economisch recht , EU
De wet van 6 juni 2017 zorgt ervoor dat elke onderneming, consument of vereniging van
consumenten, die schade heeft geleden ten gevolge van inbreuken op het mededingingsrecht, een
schadevergoeding kan vorderen van een onderneming die een inbreuk heeft gepleegd tegen het
mededingingsrecht.
Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer bedrijven prijsafspraken maken of misbruik maken van hun
machtspositie.
Op hun beurt doen bedrijven er goed aan na te kijken of ze in regel zijn met het mededingingsrecht.
Deze wet moet de europese richtlijn 2014/104/EU van 26 november 2014 omzetten in Belgisch recht.
In een vorig artikel op onze website, bespraken we reeds de nieuwe elementen die deze europese
richtlijn invoert. Dit was naar aanleiding van een eerste transactiebesluit van de Belgische
Mededingingsautoriteit, waarbij boetes voor een totaalbedrag van 174 miljoen euro werden
opgelegd aan 18 bedrijven. Tussen 2002 en 2007 hadden deze bedrijven immers deelgenomen aan
gecoördineerde prijsstijgingen voor drogisterij-, parfumerie- en hygiëneproducten. U kan dit
artikel raadplegen door hier te
klikken.
De Europese Commissie en de nationale mededingingsautoriteiten hebben het recht om inbreuken
vast te stellen op het mededingingsrecht (bijvoorbeeld een afspraak of misbruik van machtspositie
binnen een bepaalde markt) en boetes op te leggen aan de betrokken ondernemingen.
Ze mogen daarentegen geen schadevergoeding toekennen aan ondernemingen en burgers die daarvan het
slachtoffer zijn.
Het is aan de nationale rechtbanken om kennis te nemen van de vorderingen tot schadevergoeding ten
gevolge van inbreuken op het mededingingsrecht.
De uitoefening van zulke acties was tot nu toe echter een louter theoretisch gegeven. Het was
namelijk voor slachtoffers, die een schadevergoeding wensten te vorderen, zeer ingewikkeld om alle
elementen te verzamelen die nodig zijn om de inbreuken op zich te bewijzen, de schade ervan te
begroten en te voorkomen dat de inbreuk verjaart.
De europese richtlijn voert meerdere oplossingen in voor deze valkuilen.
Deze worden voorzien in de wet van 6 juni 2017, die op haar beurt wordt opgenomen in het Wetboek
van economisch recht.
De belangrijkste principes zijn de volgende:
Daarnaast geldt er een onweerlegbaar vermoeden in verband met inbreuken die vastgesteld werden
door een definitieve beslissing van de Belgische Mededingingsautoriteit.
Slachtoffers moeten hierdoor voor de rechtbank niet meer bewijzen dat er effectief sprake is van
een prijsafspraak.
Anderzijds moet opgemerkt worden dat een definitief besluit vaneen nationale mededingingsautoriteit
of haar beroepsinstantie van een andere lidstaat van de Europese Unie, waarbij een inbreuk op het
mededingingsrecht wordt vastgesteld, geen vermoeden uitmaakt, maar minstens kan gelden als een
begin van bewijs dat er een inbreuk op het mededingingsrecht is begaan. Als dusdanig mag het bij de
andere bewijsstukken gevoegd worden die door de partijen worden aangebracht.
Ten slotte wordt, volgens het Hof van Justitie en de EU-Verordening nr 1/2003, een besluit van de
Europese Commissie ter bestraffing van een concurrentieverstorende praktijk, beschouwd als een
overtuigend bewijs van het bestaan ??en het ongeoorloofde karakter van de betrokken praktijken.
Ieder benadeeld persoon of bedrijf kan op deze basis een schadevergoeding vorderen voor een
nationale rechter.
- De opschorting gedurende maximaal 2 jaar van de procedures tot schadevordering in geval de partijen deelnemen aan een minnelijke geschillenbeslechting.
- Door de invoering van regels die bepalen wanneer de
verjaringstermijn begint te lopen, wordt het effectief mogelijk om vorderingen tot schadevergoeding
wegens schending van het mededingingsrecht in te leiden.
De verjaringstermijnen beginnen te lopen vanaf de dag volgend op de dag waarop de inbreuk op het
mededingingsrecht is stopgezet en waarop de eiser weet heeft of redelijkerwijze geacht kan worden
weet te hebben van de concurrentievervalsende praktijk en het feit dat deze een inbreuk op het
mededingingsrecht vormt, van het feit dat hij schade heeft geleden door de inbreuk alsook van de
identiteit van de inbreukpleger.
- De verjaringstermijnen voor het instellen van een schadevordering worden geschorst voor de ganse duur van een minnelijke geschillenbeslechting.
Consumentenorganisaties zullen het gemakkelijker hebben om een collectieve vordering tot
schadevergoeding in te leiden voor consumenten die schade hebben geleden ten gevolge van verboden
concurrentiebeperkende praktijken.
Het toepassingsgebied van een collectieve invordering tot schadevergoeding is door de nieuwe
bepalingen van het Wetboek van economisch recht expliciet uitgebreid tot schendingen van het
mededingingsrecht.
Door de opname van deze nieuwe regels in het Wetboek van economisch recht is het gemakkelijker
geworden voor particulieren en bedrijven, die schade hebben geleden ingevolge verboden
concurrentiebeperkende praktijken, om schadevergoeding te vorderen.
De consument zal de keuze hebben om een ??vordering tot schadevergoeding alleen of in groep in te
leiden, als onderdeel van een rechtsvordering tot collectief herstel.
Van haar kant, kan een bedrijf dat schade heeft geleden, ook een beroep instellen op voorwaarde dat
het niet zelf de extra kosten doorgerekend heeft aan haar eigen klanten.
Het wordt interessant om de praktische toepassing van deze nieuwe regels te volgen naar aanleiding
van de komende beslissingen van de Belgische Mededingingsautoriteit.
We houden u hierover op de hoogte.