België koppig in de implementatie van de Richtlijn Oneerlijke Handelspraktijken

Case De Advocaat-Generaal bij het Hof van Justitie, heeft zich op 26 november 2013 uitgesproken in de zaak - ingeleid door de Europese Commissie tegen België - wegens een onvolledige en onjuiste omzetting van Richtlijn 2005/29 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten (de Richtlijn Oneerlijke Handelspraktijken) in nationale wetgeving.

België had in een eerste fase haar bestaande wetgeving inzake Handelspraktijken aangepast aan laatstgenoemde Richtlijn door middel van de Wet van 5 juni 2007.

De Europese Commissie was evenwel van mening dat België de Richtlijn Oneerlijke Handelspraktijken onvoldoende had omgezet en op bepaalde punten te streng was geweest, en stelde België hierom op 2 februari 2009 in gebreke.

In antwoord hierop paste België de wetgeving aan en vaardigde de Wet van 6 april 2010 betreffende Marktpraktijken en Consumentenbescherming (WMPC) uit.

De Commissie was nog niet tevreden en adviseerde op 15 maart 2011 aan België dat de WMPC geen oplossing bood voor de tekortkomingen van België die in de ingebrekestelling van 2 februari 2009 waren opgesomd.

Door dat België blijvend tekort schoot stelde de Commissie hierop een beroep in tegen België bij het Europese Hof van Justitie (C-421/12).

Hieronder vindt u een kort overzicht van de inhoud het advies van de Advocaat-Generaal bij het Hof van Justitie :

1. Vrije beroepen

Als eerste tekortkoming stelde de Commissie vast dat België tot op heden alle vrije beroepen, tandartsen en fysiotherapeuten uitsluit van de toepassingssfeer van de WMPC.

Het Belgische grondwettelijk Hof heeft deze uitsluiting van voornoemde beroepsbeoefenaars uit het begrip handelaars in het toepassingsgebied van de WMPC reeds veroordeeld als ongrondwettelijk, maar de wet werd nog niet gewijzigd.

De Advocaat-Generaal heeft nu in zijn conclusie van 26 november 2013 uitdrukkelijk gesteld dat deze beroepsgroepen niet van het toepassingsgebied van de WMPC mogen worden uitgesloten en dat een wetswijziging zich opdringt.  

Het argument van België dat deze beroepsgroepen wel worden geviseerd in de Wet van 2 augustus 2002 inzake misleidende en vergelijkende reclame biedt volgens de Advocaat-Generaal geen oplossing.  Volgens de Advocaat-Generaal hebben de Wet van 2 augustus 2002 en de WMPC een verschillend toepassingsgebied.

De WMPC zal dan ook expliciet van toepassing moeten worden verklaard op de vrije beroepen.

2. Prijsverminderingen

Als tweede tekortkoming heeft de Commissie vastgesteld dat België een aantal artikels, nl. 20, 21 en 29 inzake prijsverminderingen in haar WMPC heeft die strenger zijn dan voorzien door de Richtlijn Oneerlijke Handelspraktijken.

Volgens deze regels kunnen o.a. producten slechts worden afgeprijsd indien de gevraagde prijs minder bedraagt dan de referentieprijs. Deze wordt in ons land gedefinieerd als volgt : de laagste prijs die de onderneming voor die producten tijdens die maand heeft gevraagd (bij solden) en de laagste prijs die zij heeft toegepast in de loop van de maand voorafgaand aan de eerste dag waarop de nieuwe prijs wordt aangekondigd (in geval van gewone prijsverminderingen).

Daar de Richtlijn 2005/29 een volledige harmonisatie beoogt van de wetgeving in de lidstaten inzake oneerlijke handelspraktijken en deze Richtlijn Oneerlijke Handelspraktijken geen dergelijke verbodsbepalingen bevat, kunnen de strengere bepalingen van België niet behouden blijven.

Handelaars zouden aldus prijsverminderingen moeten kunnen aankondigen zonder te moeten verwijzen naar de referentieprijs  die werd gehanteerd tijdens de maand voorafgaand aan de prijsvermindering.

Dit heeft zijn weerslag op de prijsaankondigingen van handelaars zowel tijdens de solden als bij andere prijsverminderingen.

Het wordt eenvoudiger, allicht minder omslachtig voor de handelaar doordat deze informatie niet meer aan de consumenten moet worden verstrekt, maar wel veel minder transparant voor de consument, die minder informatie krijgt over de realiteit van de prijsvermindering.

Het valt af te wachten hoe België dit zal opvangen in haar nationale wet mocht het Hof van Justitie het advies van de Advocaat-Generaal volgen.

3. Ambulante handel

De derde tekortkoming van België betreft de regeling omtrent de ambulante handel.  België verbiedt namelijk dat bepaalde producten via ambulante handel worden verkocht en verbiedt bepaalde vormen van ambulante handel.

De Richtlijn Oneerlijke Handelspraktijken bevat dergelijk verbodsbepalingen niet en dus mag België hier in principe niet strenger in zijn daar de Richtlijn een volledige harmonisatie beoogt.  Dit zou eventueel wel mogelijk zijn, volgens de Advocaat-Generaal, indien deze strengere regels onontbeerlijk zouden zijn voor de bescherming van de Belgische consument.  Dit kan enkel, onder bepaalde voorwaarden, indien België de Commissie onverwijld in kennis stelt van deze volgens haar noodzakelijke strengere regels.  

Aangezien België dit niet heeft gedaan is zij volgens de Advocaat-Generaal in gebreke.

4. Besluit

Het betreft hier slechts een advies van de Advocaat-Generaal bij het Hof van Justitie.  Het Hof zal echter zeer waarschijnlijk in deze zaak niet anders oordelen dan de Advocaat-Generaal en België zal zich aldus in regel moeten stellen.

België heeft alleszins al een begin gemaakt door in het nieuwe wetsontwerp van 24 september 2013, houdende invoering van Boek IV “Marktpraktijken en Consumentenbescherming” in het wetboek  Economisch Recht, de vrije beroepen onder het toepassingsgebied te brengen en enkele wijzigingen door te voeren inzake prijsverminderingen.