- Handels - en Economisch Recht
- Griet Verfaillie
- Handelspraktijken , marktpraktijken , vrije beroepen , prijsvermindering , ambulante handel , wetboek Economisch recht
België had in een eerste fase haar bestaande wetgeving inzake Handelspraktijken aangepast aan
laatstgenoemde Richtlijn door middel van de Wet van 5 juni 2007.
De Europese Commissie was evenwel van mening dat België de Richtlijn Oneerlijke Handelspraktijken
onvoldoende had omgezet en op bepaalde punten te streng was geweest, en stelde België hierom op 2
februari 2009 in gebreke.
In antwoord hierop paste België de wetgeving aan en vaardigde de Wet van 6 april 2010 betreffende
Marktpraktijken en Consumentenbescherming (WMPC) uit.
De Commissie was nog niet tevreden en adviseerde op 15 maart 2011 aan België dat de WMPC geen
oplossing bood voor de tekortkomingen van België die in de ingebrekestelling van 2 februari 2009
waren opgesomd.
Door dat België blijvend tekort schoot stelde de Commissie hierop een beroep in tegen België bij
het Europese Hof van Justitie (C-421/12).
Hieronder vindt u een kort overzicht van de inhoud het advies van de Advocaat-Generaal bij het Hof
van Justitie :
Als eerste tekortkoming stelde de Commissie vast dat België tot op heden alle vrije beroepen,
tandartsen en fysiotherapeuten uitsluit van de toepassingssfeer van de WMPC.
Het
Belgische grondwettelijk Hof heeft deze uitsluiting van voornoemde beroepsbeoefenaars uit het
begrip handelaars in het toepassingsgebied van de WMPC reeds veroordeeld als ongrondwettelijk, maar
de wet werd nog niet gewijzigd.
De Advocaat-Generaal heeft nu in zijn conclusie van 26 november 2013 uitdrukkelijk gesteld dat deze
beroepsgroepen niet van het toepassingsgebied van de WMPC mogen worden uitgesloten en dat een
wetswijziging zich opdringt.
Het argument van België dat deze beroepsgroepen wel worden geviseerd in de Wet van 2 augustus 2002
inzake misleidende en vergelijkende reclame biedt volgens de Advocaat-Generaal geen oplossing.
Volgens de Advocaat-Generaal hebben de Wet van 2 augustus 2002 en de WMPC een verschillend
toepassingsgebied.
De WMPC zal dan ook expliciet van toepassing moeten worden verklaard op de vrije beroepen.
Als tweede tekortkoming heeft de Commissie vastgesteld dat België een aantal artikels, nl. 20,
21 en 29 inzake prijsverminderingen in haar WMPC heeft die strenger zijn dan voorzien door de
Richtlijn Oneerlijke Handelspraktijken.
Volgens deze regels kunnen o.a. producten slechts worden afgeprijsd indien de gevraagde prijs
minder bedraagt dan de referentieprijs. Deze wordt in ons land gedefinieerd als volgt : de laagste
prijs die de onderneming voor die producten tijdens die maand heeft gevraagd (bij solden) en de
laagste prijs die zij heeft toegepast in de loop van de maand voorafgaand aan de eerste dag waarop
de nieuwe prijs wordt aangekondigd (in geval van gewone prijsverminderingen).
Daar de Richtlijn 2005/29 een volledige harmonisatie beoogt van de wetgeving in de lidstaten inzake
oneerlijke handelspraktijken en deze Richtlijn Oneerlijke Handelspraktijken geen dergelijke
verbodsbepalingen bevat, kunnen de strengere bepalingen van België niet behouden blijven.
Handelaars zouden aldus prijsverminderingen moeten kunnen aankondigen zonder te moeten verwijzen
naar de referentieprijs die werd gehanteerd tijdens de maand voorafgaand aan de prijsvermindering.
Dit heeft zijn weerslag op de prijsaankondigingen van handelaars zowel tijdens de solden als bij
andere prijsverminderingen.
Het wordt eenvoudiger, allicht minder omslachtig voor de handelaar doordat deze informatie niet
meer aan de consumenten moet worden verstrekt, maar wel veel minder transparant voor de consument,
die minder informatie krijgt over de realiteit van de prijsvermindering.
Het valt af te wachten hoe België dit zal opvangen in haar nationale wet mocht het Hof van Justitie
het advies van de Advocaat-Generaal volgen.
De derde tekortkoming van België betreft de regeling omtrent de ambulante handel. België
verbiedt namelijk dat bepaalde producten via ambulante handel worden verkocht en verbiedt bepaalde
vormen van ambulante handel.
De Richtlijn Oneerlijke Handelspraktijken bevat dergelijk verbodsbepalingen niet en dus mag België
hier in principe niet strenger in zijn daar de Richtlijn een volledige harmonisatie beoogt. Dit
zou eventueel wel mogelijk zijn, volgens de Advocaat-Generaal, indien deze strengere regels
onontbeerlijk zouden zijn voor de bescherming van de Belgische consument. Dit kan enkel, onder
bepaalde voorwaarden, indien België de Commissie onverwijld in kennis stelt van deze volgens haar
noodzakelijke strengere regels.
Aangezien België dit niet heeft gedaan is zij volgens de Advocaat-Generaal in gebreke.
Het betreft hier slechts een advies van de Advocaat-Generaal bij het Hof van Justitie. Het Hof
zal echter zeer waarschijnlijk in deze zaak niet anders oordelen dan de Advocaat-Generaal en België
zal zich aldus in regel moeten stellen.
België heeft alleszins al een begin gemaakt door in het nieuwe wetsontwerp van 24 september 2013,
houdende invoering van Boek IV “Marktpraktijken en Consumentenbescherming” in het wetboek
Economisch Recht, de vrije beroepen onder het toepassingsgebied te brengen en enkele wijzigingen
door te voeren inzake prijsverminderingen.