- Arbeidsrecht en Sociale Zekerheidsrecht
- Marcel Houben
- eenmaking , eenheidsstatuut , werknemer , arbeider , bediende , opzeggingstermijn , werklieden
Zondag, 7 juli 2013, om middernacht valt dus het hakbijl !
Indien de wetgever en/of de sociale partners dan niet tot een akkoord gekomen zijn, verdwijnt de
wettelijke basis voor het vaststellen van de opzeggingstermijnen voor de werklieden die voor 1
januari 2012 in dienst traden bij hun huidige werkgever en die niet ressorteren onder een paritair
comité, waarin opzeggingstermijnen voor de werklieden werden bepaald op grond van artikel 61 van de
arbeidsovereenkomstenwet.
Door
het wettelijk oplapwerk in het verleden zijn er nu reeds verschillende opzeggingstermijnen
toepasselijk al naargelang de werklieden en de bedienden al dan niet voor 1 januari 2012 in dienst
traden bij hun huidige werkgever.
Door de beslissing van het Grondwettelijk Hof, dat artikel 59 van de arbeidsovereenkomstenwet
ongrondwettelijk verklaart, heeft artikel 59 geen uitwerking meer vanaf 8 juli 2013 en blijft er
een wettelijk vacuüm voor de bepaling van de duur van de opzeggingstermijnen voor de hierboven
genoemde groep werklieden.
Op basis van de filosofie van het Grondwettelijk Hof (discriminatie en dus vernietiging van het
artikel toepasselijk voor de werklieden) zouden logischerwijze de opzeggingstermijnen voor de
bedienden moeten toegepast worden.
Dan nog blijft de vraag of de regels moeten toegepast worden die gelden voor de bedienden die voor
1 januari 2012 in dienst traden of zijn het veeleer de regels voor de bedienden, die na 1 januari
2012 in dienst traden.
Hoe dan ook, de grote vraag blijft welke rechter een dergelijk salomonsoordeel zal (durven) vellen
zonder solide wettelijke basis.