Analyse
De automobielsector van vandaag is een markt met veel spelers. Op verschillende niveaus worden
er netwerken opgebouwd, verkopen gesloten en handelsrelaties onderhouden.
Hierbij is het niet ondenkbaar dat een concessiegever weigert om een individuele garagehouder in
zijn netwerk op te nemen, of dat een distributeur van wagens of onderdelen niet wenst in zee te
gaan met een bepaalde afnemer. De motivatie voor deze verkoopweigering kunnen op verschillende
redenen gestoeld zijn. De vraag stelt zich dus in welke mate de verkoopweigering rechtmatig is of
niet.
1. Contractuele verhouding tussen partijen
Indien er een contractuele band bestaat tussen bijvoorbeeld een concessiegever en
concessiehouder, op basis waarvan er achtereenvolgende koopovereenkomsten worden gesloten en de
concessiegever wagens dient te leveren, dan zal verkoopweigering in principe een contractuele
wanprestatie uitmaken. Het is een concessiegever niet toegelaten om zonder meer eenzijdig te
beslissen de toelevering stop te zetten. Hetzelfde geldt voor elk soort contract dat de relatie
regelt tussen partijen. In deze gevallen zal verkoopweigering normaal gezien de contractuele
aansprakelijkheid van de weigeraar in het gedrang brengen.
2. Geen contractuele verhouding – Verkoopweigering is geoorloofd
Wanneer er daarentegen geen contractuele relatie tussen partijen voorhanden is, zal
verkoopweigering in principe aanvaard worden. In ons rechtssysteem wordt de vrijheid van
contracteren en ondernemen immers gewaarborgd. Het Decreet D’Allarde, in voege sinds 1791, laat
elke onderneming toe te contracteren met wie zij wenst. De verkoopweigering wordt aanzien als het
gevolg van de wilsautonomie, en is aldus op zich geoorloofd.
Echter, zoals andere rechten en vrijheden, is ook het recht van verkoopweigering niet absoluut. De
vrijheid van contracteren wordt afgebakend door enerzijds de Wet van 15 september 2006 tot
bescherming van de economische mededinging (hierna WBEM) en anderzijds door de leer van het
rechtsmisbruik.
Ook in de precontractuele sfeer is enige voorzichtigheid geboden. Ondanks dat partijen dan nog niet
daadwerkelijk tot een contract gekomen zijn, kan de abrupte beëindiging van de onderhandelingen
leiden tot precontractuele aansprakelijkheid.
3. Verkoopsweigering – vrije mededinging
De artikelen 101 en 102 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna
VWEU) vormen de basis voor de vrije en eerlijke concurrentie. De Belgische implementatie hiervan is
terug te vinden in artikel 2 en 3 van de Wet Bescherming Economische Mededinging (hierna WBEM).
Indien de verkoopweigering een schending oplevert van deze bepalingen, zal het steevast
gesanctioneerd worden.
Om tot
een dergelijke schending te kunnen besluiten, moeten er verschillende voorwaarden voldaan zijn.
Immers, het loutere feit dat de verkoopweigering op zich de concurrentie op de markt kan beperken,
is niet voldoende. Een schending vereist dat de verkoopweigering het gevolg is van een onrechtmatig
kartel, of van misbruik van machtspositie.
Anders gezegd, indien twee autoproducenten afspraken maken om bepaalde dealers niet te beleveren,
dan kan er sprake zijn van een schending van de vrije mededinging indien deze afspraak tussen de
ondernemingen de vrije mededing beperkt of verstoort. In dit verband bestaan echter uitzonderingen
waardoor bepaalde afspraken niet worden geacht een inbreuk te maken op de vrije concurrentie. Op
grond van artikel 101, lid 3 VWEU, heeft de Europese Commissie de bevoegdheid om
groepsvrijstellingen te verlenen met als gevolg dat het kartelverbod in die omstandigheden niet van
toepassing zal zijn.
Een schending van het kartelverbod kan bovendien zware gevolgen hebben. De nationale rechtbanken
kunnen de overeenkomst die aan de verkoopweigering voorafgaat nietig verklaren, terwijl de Europese
Commissie de bevoegdheid heeft om de kartelinbreuken zwaar te beboeten.
Zolang een onderneming op zelfstandige basis weigert om aan een bepaalde afnemer te verkopen, kan
hij niet gesanctioneerd worden op grond van artikel 101, lid 3 VWEU. Indien anderzijds kan worden
vastgesteld dat deze onderneming bij de weigering misbruik zou maken van haar dominante positie,
dan loopt zij het risico gesanctioneerd te worden op grond van artikel 102 VWEU of artikel 4 WBEM.
Dit impliceert dat een onderneming met machtspositie niet zonder meer mag weigeren om haar
producten of diensten te verstrekken aan degene die erom verzoekt.
Een verkoopweigering van een onderneming met machtspositie zal slechts geoorloofd zijn indien de
weigering op objectieve wijze verantwoord wordt. Dit volgt uit de bijzondere verantwoordelijkheid
die een dominante onderneming draagt. Een belangrijke factor om te beoordelen of de weigering al
dan niet rechtmatig is, is de aanwezigheid van alternatieven op de markt voor de koper. Indien de
nationale mededingingsautoriteit, rechtbank of de Europese Commissie geen objectieve economische
rechtvaardigingsgrond voor de weigering kan opmaken, hebben zij de bevoegdheid om naast een
geldboete of dwangsom, tevens een leveringsplicht op te leggen.
4. Selectieve distributienetwerken
Het is ondertussen gebruikelijk dat sommige automerken hun dealers bevoorraden via selectieve
distributienetwerken. Dit systeem wordt opgezet door een producent die voorafgaandelijk aan de
verkoop enkele distributeurs selecteert, die op hun beurt de enige zijn die de producten van de
producent mogen verkopen. Deze systemen hebben als doel een bepaalde standaard, die met dat product
gepaard gaat, hoog te houden.
Het is dan maar de vraag wanneer een producent, die weigert om een bepaalde autohandelaar in haar
netwerk op te nemen, in strijd handelt met de vrije en eerlijke mededinging. Om dit te
beantwoorden, dient eerst onderzocht te worden of er een kwalitatief, dan wel een kwantitatief
distributienetwerk werd opgericht. Een kwantitatief netwerk houdt in dat het aantal afnemers
gelimiteerd wordt en is in principe niet toegelaten. Een kwalitatief distributienetwerk daarentegen
zorgt ervoor dat de producent bepaalde eisen aan haar distributeurs kan opleggen om deel uit te
maken van het netwerk. Dit soort netwerk wordt aanvaard, op voorwaarde dat de eisen of criteria
uniform en op niet discriminerende wijze worden vastgelegd voor alle distributeurs. Denk
bijvoorbeeld aan de kleuren en de inrichting van de showroom, de oppervlakte van de garage ... enz.
Deze criteria moeten derhalve vereist zijn om de kwaliteit van het betrokken product te waarborgen.
Verkoopweigering is in dit verband geoorloofd indien een afnemer hieraan niet voldoet.
5. Verkoopweigering – Rechtsmisbruik
Tenslotte kan het nog mogelijk zijn om verkoopweigering te sanctioneren op grond van
rechtsmisbruik. Dit is echter geen onverdeeld succes.
Er zal immers pas sprake zijn van rechtsmisbruik wanneer bewezen kan worden dat de weigerende
onderneming geen belang heeft bij de weigering en is ingegeven met de bedoeling om de tegenpartij
te beschadigen. De benadeelde onderneming zal in dit kader moeten aantonen dat de weigering zuiver
discriminatoir is, of dat het een kennelijk onevenwicht tussen partijen veroorzaakt. De rechtbank
heeft ter zake slechts een marginale controle – hij mag namelijk slechts matigend optreden bij een
manifeste of kennelijke grensoverschrijding van de redelijkheid - en er mag niet uit het oog
verloren worden dat het een onderneming uiteraard is toegestaan om haar commerciële strategie zelf
uit te stippelen. Het is bijvoorbeeld in principe geoorloofd dat een onderneming weigert een
bepaalde onderneming te bevoorraden wanneer diens concurrent een grotere bestelling plaatst.
Dit zal door de rechtbank geval per geval beoordeeld worden en is veelal een feitenkwestie.
6. Conclusie
Een algemeen verbod op verkoopweigering is in ons Belgisch rechtssysteem niet terug te vinden.
Verkoopweigering zal gesanctioneerd worden indien de handeling in strijd is met de
mededingingswetgeving, of indien het als rechtsmisbruik wordt beschouwd. In het kader van een
selectief distributienetwerk is het belangrijk dat er transparante en eenvormige standaarden
gehanteerd worden, en ,ingeval de onderneming zich in een dominantie positie bevindt, dient zij
enige voorzichtigheid aan de dag te leggen. Worden deze regels in acht genomen, dan zal een
onderneming zich in principe niet moeten verantwoorden wanneer zij weigert te contracteren.