- Arbeidsrecht en Sociale Zekerheidsrecht
- Marcel Houben
- schijnzelfstandige , herkwalificatie , sociale fraude
Na de regering Leterme, die reeds een verscherpte aandacht voor de bestrijding van de fiscale
fraude aan de dag legde, deed de regering Di Rupo er nog een schepje bovenop door de bestrijding
van de sociale fraude expliciet te koppelen aan de bestrijding van de fiscale fraude.
Staatssecretaris Crombez maakte onmiddellijk duidelijk dat het hem menens was.
Alhoewel bij “sociale fraude” in de eerste plaats gedacht wordt aan Oost-Europese structuren, is de
schijnzelfstandigheid eveneens een geviseerd fenomeen. De wijzigingen van de “arbeidsrelatiewet”
wijzen in elke geval in die richting.
Een schijnzelfstandige is een persoon die zijn beroepsactiviteit uitoefent als “would-be” zelfstandige, maar in feite werkzaam is als een werknemer
Een schijnzelfstandige is een persoon die zijn beroepsactiviteit uitoefent als “would-be”
zelfstandige, maar in feite werkzaam is als een werknemer.
In principe bepalen de partijen zelf de manier waarop zij zullen samenwerken, hetzij als
werkgever-werknemer, waarbij de werkgever gezag uitoefent over de werknemer, hetzij in het kader
van een zelfstandige samenwerking. In die context is het principe dat de wil van de partijen wet is
aldus ook toepasselijk. Dat principe staat ingeschreven in de arbeidsrelatiewet en stemt overeen
met de uitspraken van het Hof van Cassatie in de loop van het laatste decennium.
De gezamenlijke wil van de partijen is dus wel belangrijk, maar daarom nog niet altijd
doorslaggevend : in overeenstemming met de rechtspraak van het Hof van Cassatie, wordt in de
arbeidsrelatiewet uitdrukkelijk gesteld dat in geval van tegenstrijdigheid tussen de kwalificatie,
die de partijen zelf hebben bepaald, enerzijds, en de kwalificatie, zoals zij blijkt uit de
feitelijke manier waarop de partijen samenwerken, anderzijds, deze laatste kwalificatie voorrang
heeft.
Met andere woorden, het is niet omdat de partijen uitdrukkelijk bepaald hebben dat de uitvoerder
van een opdracht als zelfstandige werkzaam zal zijn, dat de kust veilig is.
De opdracht-uitvoerder moet ook daadwerkelijk als zelfstandige te werk gaan.
Volgens de arbeidsrelatiewet zijn belangrijke elementen daarbij het feit dat de opdracht-uitvoerder
vrij is om zijn werktijd en het werk te organiseren zoals het hem belieft en dat de opdrachtgever
niet de mogelijkheid heeft om hiërarchische controle uit te oefenen. Dit is een duidelijke
verwijzing naar het traditioneel onderscheid tussen een zelfstandige samenwerking en een
arbeidsverhouding: het recht van de ene partij (de werkgever) om gezag uit te oefenen over de
andere partij (de werknemer).
Dit sluit uiteraard niet uit dat de opdrachtgever niet het recht zou hebben om te controleren of
het resultaat van het werk van de opdracht-uitvoerder wel degelijk overeenstemt met hetgeen de
partijen overeengekomen zijn. Het betekent wel dat de opdrachtgever zich in principe niet behoort
te bemoeien met de manier waarop de opdracht-uitvoerder dat resultaat gerealiseerd heeft.
Uiteraard kunnen de partijen door hun contractuele bepalingen ook niet ingaan tegen wettelijke
onweerlegbare vermoedens. Bij wijze van voorbeeld kan daarbij verwezen worden naar de werknemer die
buiten zijn werkuren nog zou bijklussen voor zijn werkgever. Die bijkomende activiteiten worden
wettelijk gekwalificeerd als prestaties die uitgevoerd worden in het kader van een
arbeidsverhouding. De werknemer wordt voor die activiteiten dus wettelijk vermoed werknemer te zijn
wat de partijen ook zouden bepalen in hun onderlinge overeenkomst en wat ook de feitelijke wijze is
waarop deze activiteiten worden uitgevoerd.
Wanneer een zelfstandige samenwerking wordt geherkwalificeerd tot een werknemer-werkgever
verhouding, draagt de opdrachtgever (werkgever) daarvan de gevolgen, terwijl de opdracht-uitvoerder
(werknemer) buiten schot blijft : de kersverse werkgever zal opdraaien voor de betaling van de
sociale zekerheidsbijdragen voor een periode van maximum drie jaren. Dit zijn zowel de werkgevers-
als de werknemersbijdragen en deze laatste kan hij niet terugvorderen van de werknemer. Tel daar
nog de forfaitaire verhoging van 10% bij en de interesten (nog steeds 7% op jaarbasis) en de omvang
van de mogelijke catastrofe is snel ingeschat. Maar daar blijft het niet bij, want ook de werknemer
kan dan ook nog langs de kassa passeren, en dit niet alleen voor een opzeggingsvergoeding (in geval
van beëindiging van de samenwerking), maar ook voor bedragen waarop hij als werknemer tijdens de
tewerkstelling recht had. Hierbij denken we aan vakantiegeld, het loon voor feestdagen, en de
voordelen die voorzien zijn in algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomsten,
zoals de eindejaarsbonus, loonaanpassingen op basis van de sectorale indexatie-regeling, enzovoort.
En die bedragen kan hij opeisen voor de ganse duur van de samenwerking, vanaf het begin ervan.
De mogelijke financiële gevolgen worden duidelijk geïllustreerd door het volgende fictieve
voorbeeld van een IT-consultant, 38 jaar oud, die in uitvoering van een overeenkomst fulltime
diensten verleent aan een bedrijf, waarvoor hij, zoals bepaald in de overeenkomst, maandelijks
6.250 EUR aanrekent (75.000 EUR op jaarbasis); de overeenkomst voorziet in een opzeggingstermijn
van 3 maanden en na 7 jaren wordt de samenwerking door het bedrijf stopgezet met in acht name van
de opzeggingstermijn van 3 maanden. De IT-consultant beslist naar de arbeidsrechtbank te stappen en
argumenteert dat hij in feite een werknemer van het bedrijf was en geen zelfstandige.
Het mogelijk kostenplaatje van het bedrijf kan als volgt samengevat worden:
Het loont dus wel de moeite om even te bezinnen vooraleer aan een zelfstandige samenwerking te
beginnen, want het risico dat een zelfstandige samenwerking op de rooster wordt gelegd, is niet
gering. Niet alleen de RSZ kan daartoe het initiatief nemen, maar ook een bezoek van de sociale
inspectie / arbeidsinspectie kan leiden tot een compromitterend onderzoek. Ook organismen, belast
met de betaling van sociale zekerheidsuitkeringen, kunnen roet in het eten gooien. En, last but not
least, ook de (schijn)zelfstandige zelf kan naar de rechter stappen, ook al heeft hij het spel
gedurende al die jaren meegespeeld. Het aantal keren dat dit gebeurt naar aanleiding van de
beëindiging van de samenwerking door de opdrachtgever is niet gering.
Ondanks deze risico’s blijkt in de praktijk dat de (haast exclusieve, fulltime) samenwerking met
tal van boekhouders, IT-specialisten, managers, e.d. gestructureerd wordt als een zelfstandig
samenwerkingsverband, al dan niet met behulp van een management-vennootschap van de
opdracht-uitvoerder, die als buffer moet dienen tussen beide partijen. Maar ook het gebruik van een
dergelijke buffer geeft geen waterdichte garanties. Een gerenommeerde voetbalclub weet er alles van
sedert de overeenkomst met de vennootschap van haar trainer werd geherkwalificeerd als een
arbeidsovereenkomst met de trainer persoonlijk. Een wel doordachte redactie van een dergelijke
overeenkomst blijft dus een eerste vereiste op kans van slagen.
In de regel moet de partij, die beweert dat een samenwerking, die als een zelfstandige samenwerking
werd opgezet, in feite een werknemer-werkgever verhouding is, daarvan ook het bewijs leveren.
De zaken liggen anders indien bij (of op basis van) een wet een weerlegbaar vermoeden werd
gecreëerd: als typisch voorbeeld daarvan geldt de handelsvertegenwoordiger: wettelijk wordt bepaald
dat een persoon, die de taken van een handelsvertegenwoordiger uitvoert, vermoed wordt een
werknemer te zijn, tenzij het tegendeel bewezen wordt.
Het gebruik van die techniek van weerlegbaar vermoeden werd door de arbeidsrelatiewet in ruime mate
mogelijk gemaakt voor de bestrijding van de schijnzelfstandigheid. Voor sectoren, beroepen of
beroepscategorieën kunnen bij KB criteria vastgelegd worden. Indien een zelfstandig opgezet
samenwerkingsverband niet voldoet aan (een aantal van) die criteria, dan wordt vermoed dat een
dergelijk samenwerkingsverband een werknemer-werkgever verhouding is, tenzij het bewijs van het
tegendeel wordt bewezen door de partijen zelf. Dit is een soepel systeem waarbij de aard van de
criteria kan bepaald worden in functie van de geviseerde sector, beroepscategorie of beroep.
De arbeidsrelatiewet geeft daarvan sedert augustus 2012 zelf een voorbeeld: voor sommige
(verdachte) sectoren werden negen criteria vastgelegd. Wanneer uit een analyse blijkt dat een
zelfstandig opgezet samenwerkingsverband meer dan de helft van die criteria vervult, wordt vermoed
dat het een arbeidsovereenkomst is, tenzij de partijen zelf het tegendeel bewijzen. Deze criteria
gelden voor de bouwsector en aanverwante sectoren, zoals de levering en de installatie van centrale
verwarming, elektriciteit, allerhande toestellen, wandbekleding en vloerbekleding, de
schoonmaaksector, bewakingsdiensten en toezichtsdiensten en vervoer van goederen en personen voor
rekening van derden (behalve ambulancediensten en vervoer van gehandicapte personen). De sectoren
waarop deze criteria toepasselijk zijn kunnen bovendien bij KB uitgebreid worden.
Gezien de risico’s en de soepele bestrijdingsmaatregelen zijn degelijke gestructureerde
samenwerkingsverbanden meer dan ooit aan de orde !