- Intellectueel Eigendomsrecht - Privacy , Arbeidsrecht en Sociale Zekerheidsrecht
- Jan Vanbeckevoort - Griet Verfaillie
- overdracht van auteursrecht , RSZ-bijdrage
In de voorbije periode is er heel wat inkt gevloeid over de kwalificatie van de vergoeding die
een werknemer ontvangt voor de overdracht van zijn auteursrechten aan de werkgever.
Niet in het minst naar aanleiding van een arrest van het Hof van Cassatie van 15 september 2014
waarbij het Hof oordeelde dat de vergoeding, die een uitvoerende kunstenaar van zijn werkgever
ontvangt voor de overdracht van zijn vermogensrechten, “als loon” moet worden beschouwd waardoor
hierop ook RSZ-bijdragen zijn verschuldigd.
Maar daarnaast ook omwille van de fiscale behandeling van auteursrechten en de toepassing ervan
door de rulingcommissie.
De wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten (hierna Auteurswet)
verleent enerzijds, auteursrechtelijke bescherming aan de auteurs van letterkundige werken en
kunstwerken, en anderzijds, naburige rechten aan (onder meer) de prestaties van uitvoerende
kunstenaars.
Het kan hier bijvoorbeeld gaan om schrijvers, kunstenaars, schilders, designers, copywriters,
uitvoerende kunstenaars (muzikanten, acteurs) maar evenzeer marketeers of softwareontwikkelaars
voor zover de creatie voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komt.
Als algemeen geldende regel voorziet de Auteurswet dat, zelfs wanneer deze werken zijn tot stand
gebracht in het kader van een arbeidsovereenkomst, de vermogensrechten toebehoren aan de werknemer.
Zelfs wanneer werken zijn tot stand gebracht in het kader van een arbeidsovereenkomst, behoren de vermogensrechten toe aan de werknemer
Bij computerprogramma’s geldt er daarentegen een vermoeden van overdracht ten voordele van de
werkgever.
Opdat de werkgever deze intellectuele of artistieke prestatie zou kunnen exploiteren, is het
noodzakelijk dat de werknemer, binnen het kader van de arbeidsovereenkomst, in ruil voor een
vergoeding, voorziet in de overdracht aan de werkgever van de vermogensrechten van zijn creaties of
prestaties.
In wat volgt verduidelijken we de sociaalrechtelijke en fiscaalrechtelijke aspecten van deze
vergoeding in de relatie tussen werknemer en werkgever.
In de zaak die aan de basis lag van het cassatiearrest, vorderde de Rijksdienst voor Sociale
Zekerheid (RSZ) sociale zekerheidsbijdragen op de vergoeding die werknemers-muzikanten kregen in
ruil voor de overdracht van hun vermogensrechten op hun creaties aan het muziekgezelschap waarbij
zij waren aangesloten door middel van een arbeidsovereenkomst.
Het Arbeidshof van Gent, in een arrest van 6 januari 2011, stelde de RSZ in het ongelijk door te
benadrukken dat “het leveren van artistieke prestaties voor de uitvoerder een persoonlijk
vermogensrecht oplevert, ook als deze artistieke prestaties worden geleverd in dienstverband.” Zij
voegt daaraan toe dat “de afstand van naburige vermogensrechten losstaat van de door de uitvoerende
kunstenaar-werknemer geleverde prestaties, voor welke hij vergoed wordt als werknemer (én derhalve
loon ontvangt).”
Het Hof van Cassatie vernietigt dit arrest op 15 september 2014. Zij bouwt haar redenering als
volgt op.
Eerst interpreteert het Hof van Cassatie het loonbegrip in de zin van de sociale zekerheidswet. Zij
steunt op artikel 14, §1 RSZ-Wet en artikel 23, eerste lid van de Algemene beginselenwet Sociale
Zekerheid waarin wordt verwezen naar artikel 2 van de Loonbeschermingswet.
Volgens dit artikel verstaat men onder “loon” het loon in geld en de in geld waardeerbare voordelen
waarop de werknemer ingevolge zijn dienstbetrekking recht heeft ten laste van de werkgever.
Vervolgens verwijst het Hof van Cassatie naar artikel 35, §3, eerste lid van de Auteurswet dat
voorziet in de uitdrukkelijke overdracht door de werknemer aan de werkgever voor zover de prestatie
binnen het toepassingsgebied van de overeenkomst (d.w.z. de in de overeenkomst bedongen arbeid) of
het statuut valt.
Het Hof van Cassatie leidt uit de voormelde wetsbepalingen en hun onderlinge samenhang af dat deze
vergoeding als loon moet gekwalificeerd worden, en argumenteert als volgt.
De vergoeding (…) voor de overdracht van de vermogensrechten, waartoe de werknemer zich bij het
sluiten van de arbeidsovereenkomst had verbonden, is een tegenprestatie voor de overdracht van
rechten die betrekking hebben op een prestatie die geleverd wordt in uitvoering van de
arbeidsovereenkomst. Die vergoeding is bijgevolg, in de regel, een voordeel waarop de werknemer
ingevolge zijn dienstbetrekking recht heeft en maakt aldus deel uit van het loon op basis waarvan
de socialezekerheidsbijdragen berekend worden.
De precieze draagwijdte van dit arrest is echter nog onduidelijk.
Zo kan niet worden opgemaakt of er ook sprake is van loon wanneer de werknemer zich later dan bij
de ondertekening van de arbeidsovereenkomst, hetzij tijdens de uitvoering van de
arbeidsovereenkomst, hetzij bij de beëindiging daarvan, tot overdracht verbindt.
In haar slotoverweging legt het Hof ook de nadruk op het forfaitaire karakter van de vergoeding én
het feit dat deze betaald werd gedurende de effectieve tewerkstelling.
Het is nu wachten op nieuwe betwistingen die door het Hof worden beslecht om deze en andere vragen
te kunnen oplossen.
Het lijkt aangewezen om op deze vergoeding aan werknemers RSZ-bijdragen te betalen
Het lijkt echter aangewezen om op deze vergoeding aan werknemers RSZ-bijdragen te betalen.
Zoals geweten, heeft de wetgever sedert 2008 (Wet 16 juli 2008) een fiscaal gunstig stelsel
ingevoerd ten aanzien van de vergoeding voor de overdracht (cessie) van auteursrechten en naburige
rechten.
Deze wordt tot € 56.450 (€ 57.080 voor aanslagjaar 2015) als roerende inkomsten beschouwd (artikel
17, §1, 5° WIB) en is onderworpen aan 15% roerende voorheffing (na toepassing van een aantrekkelijk
kostenforfait).
Boven dit plafond zijn de bedoelde inkomsten roerende inkomsten behalve als ze hun oorsprong vinden
in de beroepsactiviteit.
In het geval van de werknemer die zijn auteursrechten overdraagt aan zijn werkgever, wordt het
gedeelte boven dit plafond dan als beroepsinkomsten aangemerkt en is dat gedeelte belastbaar tegen
de marginale aanslagvoet.
Ook werknemers kunnen van dit fiscaal gunstige stelsel genieten. Administratieve circulaire (Ci.
AAFisc Nr. 36/2014 (nr. Ci.RH.231/631.675) van 4 september 2014) geeft meer uitleg over hoe de
werkgever in de praktijk hiermee moet omgaan.
Allereerst moet voor de kwalificatie van de inkomsten een opsplitsing gebeuren tussen:
Toch heerst er tot op heden nog onzekerheid. Aangezien er geen enkele tabel of referentie
bestaat om het gedeelte te bepalen dat specifiek betrekking heeft op de overdracht van
auteursrechten, stelt zich de vraag hoe de omvang van deze vergoeding moet worden berekend.
De circulaire voorziet vier situaties:
Ondanks dat uit deze situaties de wil van de partijen naar voren komt om de verdeelsleutel via
contractuele weg vast te leggen, staat deze circulaire in schril contrast met de praktijk van de
rulingcommissie. Tot op heden bestaan er nog altijd twijfels over de juiste interpretatie.
Zo is het mogelijk dat een verdeelsleutel, die in overeenstemming met de circulaire opgesteld werd
in verband met de vergoeding voor de overdracht van auteursrechten, nadien toch nog wordt
weerhouden door de rulingcommissie, afhankelijk van de regio waarin de belastingplichtige met de
inspectiedienst een ruling aanvraagt.
Zo duikt al gauw het spook van fraude of de antimisbruikbepaling van artikel 344, §1 WIB op. Naar
aanleiding van een aantal parlementaire vragen probeerde de minister van Financiën de gemoederen te
bedaren en duidelijkheid te verschaffen.
In essentie stelt de minister dat de overeenkomst hoe dan ook moet “overeenstemmen met de
werkelijkheid.” Waarbij benadrukt wordt dat de circulaire de algemene principes bespreekt maar dat
de fiscale kwalificatie van dergelijke inkomsten “geval per geval” moet worden bekeken.
Aangezien er alleen sprake is van fraude bij inbreuken met bedrieglijk opzet of met het oogmerk te
schaden, zullen alleen diegenen die doelbewust belastingen ontwijken, geviseerd worden.
Het is niet nieuw dat de werkgever een opsplitsing moet maken tussen de vergoeding die hij
betaalt aan zijn werknemer als prestatie voor de uitoefening van zijn beroep en voor de vergoeding
voor de overdracht van auteursrechten.
Op fiscaal vlak wordt deze vergoeding beschouwd als roerende inkomsten, onderhevig aan het gunstige
tarief van 15% roerende voorheffing. Gevolg is dat een gedeeltelijke verloning van de werknemer op
basis van auteursrechten nog steeds interessant blijft. Thans blijkt dat de verdeelsleutel inzake
de hoogte van de vergoeding contractueel mag worden vastgelegd zolang zij in “overeenstemming is
met de werkelijkheid.”
Sociaalrechtelijk zal de werkgever, sinds het arrest van het Hof van Cassatie, er echter rekening
mee moeten houden dat deze vergoeding als “loon” wordt gekwalificeerd zodat RSZ-bijdragen
verschuldigd zijn.
De werkgever die zijn werknemer voor een deel in auteursrechten wil uitbetalen, moet dus rekening
houden met de meest recente, verschillende interpretaties van de kwalificatie van deze vergoeding.
Wij volgen deze ontwikkelingen verder op.