Nieuwe onderzoeksmaatregelen in de strijd tegen terrorisme en zware criminaliteit

Analyse Nieuwe maatregelen betreffende huiszoeking, telefoontap en gemeenschappelijke gegevensdatabank zijn zeker een goede stap vooruit in de strijd tegen terrorisme en zware criminaliteit maar mogen niet een vrijgeleide zijn naar een verregaande aantasting van de rechten op het privéleven.

Op 21 maart 2016 werd een wetsontwerp inzake aanvullende maatregelen ter bestrijding van terrorisme ingediend om de autoriteiten meer middelen en mogelijkheden te bieden in de strijd tegen terrorisme en zware criminaliteit. 

De nieuwe maatregelen hebben zowel een verruiming van de huiszoeking en de telefoontap voor ogen, als de aanleg van een gemeenschappelijke gegevensdatabank.

Het wetsontwerp werd na een zeer kort debat op 14 april 2016 eenparig in de Kamer van Volksvertegenwoordigers aangenomen. De maatregelen die het wetsontwerp voor ogen heeft, zullen nuttig zijn in het kader van het onderzoek naar terrorisme en georganiseerde misdaad. 

De wijze waarop de maatregelen genomen kunnen worden, rekening houdend met onder andere het recht op privacy, kan echter tot discussies leiden. Zowel de Privacy Commissie als de Raad van State hebben hun bedenkingen geuit, waarmee het wetsontwerp niet voldoende rekening houdt.

1. Huiszoeking

Tot vandaag bepaalt de wet op de huiszoeking dat er geen huiszoeking mag plaatsvinden in een voor het publiek niet toegankelijke plaats na 21u en voor 5u. 

Dit verbod geldt niet wanneer:

  • een bijzondere wetsbepaling de huiszoeking ‘s nachts toelaat;
  • een magistraat of een officier van de gerechtelijke politie zich tot vaststelling op heterdaad van een misdaad of wanbedrijf,  ter plaatse begeeft;
  • de toestemming bekomen is van de persoon die genot heeft van de plaats of van het slachtoffer van slagen en verwondingen gepleegd door diens partner;
  • er een oproep komt van die plaats;
  • er sprake is van brand of overstroming.

Buiten deze gevallen is het voor de politiediensten niet toegelaten om ‘s nachts een huiszoeking te verrichten.

Op basis van het nieuw wetsontwerp zal er ‘s nachts toch een huiszoeking mogelijk zijn, indien deze huiszoeking betrekking heeft op terroristische misdrijven en onderzoek naar criminele organisaties. Voorwaarde hiertoe zal zijn dat er ernstige aanwijzingen zijn dat er vuurwapens, explosieven, kernwapens, biologische of chemische wapens of gevaarlijke stoffen kunnen aangetroffen worden. 

Deze wijziging geeft de autoriteiten een ruime appreciatie om ’s nachts tot huiszoekingen over te gaan. 

De Raad van State heeft in haar advies voorgesteld om een bijkomende verantwoording van de onderzoeksrechter te koppelen aan het bevel tot nachtelijke huiszoeking. Dit zou een extra waarborg bieden dat deze onderzoeksmaatregel op gepaste wijze wordt gebruikt. 

De regering meent dat een dergelijke motivering niet nodig is, en zelfs contraproductief zou werken. 

Nochtans zou een gemotiveerde beslissing van een onderzoeksrechter de nodige garantie bieden voor de bescherming van de onschendbaarheid van de woning. De nachtelijke huiszoeking is immers een verdere beperking van dit grondrecht, dat enkel in uitzonderlijke gevallen kan gerechtvaardigd worden.

2. Telefoontap

2.1 Uitbreiding van het aantal misdrijven waarvoor telefoontap kan bevolen worden

Een van de bijzondere onderzoeksmaatregelen waarover de onderzoeksrechter beschikt is de telefoontap. Hoewel er een algemeen verbod bestaat op het afluisteren van privécommunicatie, voorziet het wetboek van strafvordering enkele uitzonderingen waaronder toch gebruik gemaakt kan worden van een telefoontap in het kader van het onderzoek.

Aangezien de telefoontap een uitzonderingsmaatregel is, moeten er een aantal voorwaarden vervuld zijn opdat de onderzoeksrechter er gebruik kan van maken.

Een telefoontap zal slechts gerechtvaardigd zijn, wanneer het onderzoek dit vereist, en indien de overige middelen van onderzoek niet volstaan om de waarheid aan de dag te brengen. Artikel 90 §2 tot 4 van het wetboek strafvordering bevat een limitatieve lijst van het soort misdrijven waarvoor een telefoontap bevolen kan worden.

Het nieuwe wetsontwerp breidt het aantal misdrijven waarvoor een telefoontap bevolen kan worden aanzienlijk uit met inbreuken op de wapenwet, zoals handelingen met verboden wapens, het dragen van een vrij verkrijgbaar wapen zonder vergunning, etc.

Aanzienlijke uitbreiding van het aantal misdrijven waarvoor een telefoontap bevolen kan worden

De Privacy Commissie merkt in dit verband op dat de uitbreiding van de telefoontap te ruim is. De telefoontap dient beperkt te worden tot ernstige vormen van criminaliteit. Deze maatregel op personen die ervan verdacht worden een wapen te bezitten dat vrij te koop is, zonder dat dit verder gemotiveerd wordt, is dan ook te verregaand.

2.2 De telefoontap is niet meer nietig indien het bevel niet ondertekend is door onderzoeksrechter

Hoewel dit wetsontwerp geen wijzigingen doorvoert aan de wijze waarop de telefoontap moet uitgevoerd worden, dient vermeld te worden dat de Potpourri II wet van 28 januari 2016 de automatische nietigheidssanctie heeft afgeschaft. Voordien was de maatregel nietig indien de beschikking van de onderzoeksrechter die de telefoontap oplegde niet ondertekend was, of met redenen gemotiveerd was.

Dit is niet langer het geval. Indien de vormvereisten niet nageleefd worden, heeft dit niet per se de nietigheid van de maatregel tot gevolg. 

Het bewijs dat voorkomt uit een telefoontap kan nog steeds nietig verklaard worden indien de rechtbank van oordeel is dat de schending van de vormvereisten de onbetrouwbaarheid van het verkregen bewijs tot gevolg heeft.

2.3 … Een verregaande inmenging in het privéleven ?

De uitbreiding van de telefoontap, gecombineerd met een versoepeling van de sancties bij onregelmatig uitgevoerde telefoontaps, doet vragen rijzen of dit niet tot een verregaande inmenging kan leiden in het privéleven van de burger.

3. Oprichten van een gegevensbank

Het wetsontwerp voorziet in de oprichting van een gemeenschappelijke gegevensbank, waarbij verschillende diensten toegang hebben tot de persoonsgegevens en informatie opgeslagen in deze gegevensbank.

De doelstellingen waarvoor de gegevens bewaard zullen worden zijn strategisch, tactisch en operationeel van aard. 

De Privacy Commissie merkt hierbij op dat deze doelstellingen verschillend kunnen zijn, waardoor de vraag gesteld kan worden of deze drie soort gegevens in één databank bewaard kunnen worden. De Privacy commissie geeft op dit vlak een ongunstig advies, gelet op het gebrek aan precisie bij de vaststelling van de specifieke doeleinden.

Aangezien deze gegevensbank gevoelige persoonsgegevens zal bevatten en de beveiliging ervan cruciaal is, wordt ervoor gekozen om deze gegevensbank onder de verantwoordelijkheid te plaatsen van een consulent voor de veiligheid en de persoonlijke levenssfeer. De consulent zal dus verantwoordelijk zijn voor de verwerking van de gegevens. Deze persoon zal onder andere advies moeten verstrekken inzake de beveiliging van de gegevens en een beveiligingsbeleid opstellen en toepassen.  Bovendien wordt deze persoon geacht onafhankelijk te zijn, en zal hij/zij verslag moeten uitbrengen aan de ministers van Binnenlandse zaken en Justitie.

De Privacy Commissie onderschrijft dat er een verantwoordelijke moet aangeduid worden voor de gegevensbank, maar betreurt dat het onduidelijk is welke dienst of entiteit de eigenlijke verwerker van de gegevens zal zijn. Vanuit privacy oogpunt is het immers essentieel dat duidelijk is wie de verwerking op zich neemt, ook om de controle erop te kunnen uitoefenen.

Even belangrijk is uiteraard de inhoud van deze gegevensbank. Het wetsontwerp schrijft voor dat de gegevensbank gevoed zal worden door het OCAD, de politiediensten en de inlichtingendiensten. De gegevens zullen gestructureerd worden omtrent gegevenscategorieën zoals groeperingen, organisaties, en moet passend en ter zake dienend zijn in het licht van de doeleinden waarvoor ze verkregen zijn. De gegevens moeten eveneens nauwkeurig zijn, en indien nodig bijgewerkt worden. Deze laatste voorwaarden komen rechtstreeks uit de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens en worden aan eenieder die persoonsgegevens verwerkt opgelegd.

Het wetsontwerp voorziet eveneens dat de gegevens om de 3 jaar zullen beoordeeld worden om na te gaan of ze nog beantwoorden aan de doeleinden, en kunnen maximaal voor 30 jaar bewaard worden. Dit is in lijn met de wettelijke verplichtingen uit de wet van 8 december 1992.

Wat de toegang de databank betreft is er echter geen eenduidigheid. Het wetsontwerp verduidelijkt weliswaar dat niet alle actoren zomaar toegang zullen hebben tot de gemeenschappelijke gegevensbank, maar dat deze toegang beperkt kan worden in functie van wettelijke bevoegdheid en van hun behoefte om te kennen, de zogenaamd “need to know” vereiste. 

Het OCAD, de geïntegreerde politie en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten zullen rechtstreeks toegang hebben tot de gegevensbank. Daarnaast zijn er nog een achttal organen die toegang zullen hebben, onder meer op strategisch, tactisch of operationeel vlak, opnieuw op basis van de behoefte om te kennen en wanneer zij binnen hun bevoegdheid belast zijn met opdrachten ter voorkoming en ter opvolging van terrorisme. Deze organen zijn de vaste commissie voor de lokale politie, de algemene directie crisiscentrum, de algemene directie veiligheid en preventie van de federale overheidsdienst binnenlandse zaken, het directoraat-generaal Penitentiaire Inrichtingen en de penitentiaire inrichtingen, de Federale overheidsdienst Buitenlandse Zaken, Directoraat-generaal Consulaire Zaken, het Openbaar Ministerie, de cel voor financiële informatieverwerking, de dienst vreemdelingenzaken en de onderzoeks- en opsporingsdiensten van de Algemene Administratie der douane en accijnzen. 

Het wordt echter niet omschreven welke actoren toegang tot wat zullen hebben, hetgeen ook een bekommernis is van de privacy commissie. De Privacy Commissie werpt hier op dat er verder niet gespecificeerd wordt wie of wat bijvoorbeeld bedoeld wordt met bepaalde organisaties. Het wetsontwerp bepaalt dat het Openbaar Ministerie toegang kan hebben tot de gemeenschappelijke gegevensbank, zonder verdere verduidelijking. Is dit elke parketmagistraat, of ook ondersteunend personeel?

Gelet op het ontbreken van een gedifferentieerde toegang volgens de precieze nagestreefde doeleinde van de verschillende actoren en de moeilijkheid om het theoretisch concept “need to know” in de praktijk te implementeren, heeft de Privacy Commissie omtrent dit punt een ongunstig advies uitgebracht.

De Privacy Commissie is op zich niet gekant tegen de aanleg van een dergelijke gegevensbank. Zij vereist enkel, en terecht, dat deze gegevensbank de wettelijke bepalingen ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer respecteert. Het voorstel dat nu op tafel ligt voldoet hier echter niet volledig aan.

4. Besluit

Zowel de verruiming van de huiszoeking en de telefoontap als de aanleg van een gemeenschappelijke gegevensdatabank zullen zonder twijfel de autoriteiten meer middelen en mogelijkheden bieden in de strijd tegen terrorisme en zware criminaliteit.

Er is geen bezwaar tegen het feit  dat de overheid zich tracht te wapenen in de strijd tegen terrorisme en georganiseerde misdaad.

Deze nieuwe middelen mogen echter geen vrijgeleide betekenen om bepaalde basisrechten met de voeten te treden.