- Arbeidsrecht en Sociale Zekerheidsrecht
- Leila Mstoian - Marcel Houben
- loonplafonds , loongrens , concurrentiebeding , scholingsbeding , arbitragebeding , scheidsrechtelijk beding , opzeggingstermijn voor de bedienden , eenheidsstatuut
Vanaf 1 januari 2017 worden de twee bestaande loonplafonds als volgt aangepast :
Deze loongrenzen zijn relevant voor het concurrentiebeding, het scholingsbeding en het arbitragebeding.
Voor de handelsvertegenwoordigers is een concurrentiebeding enkel geldig indien het jaarloon
hoger is dan € 33.472.
Voor de andere categorieën van werknemers geldt het volgende:
indien het bruto jaarloon niet hoger is dan € 33.472, is een concurrentiebeding in de arbeidsovereenkomst niet geldig;
indien het bruto jaarloon hoger is dan € 33.472, maar niet hoger dan € 66.944, is een concurrentiebeding slechts geldig voor de functies die vastgelegd werden bij een (sectorale) collectieve arbeidsovereenkomst;
indien het bruto jaarloon hoger is dan € 66.944, is een concurrentiebeding in de arbeidsovereenkomst in principe geldig, behalve voor de functies, voor dewelke het beding bij een (sectorale) collectieve arbeidsovereenkomst zou uitgesloten zijn.
Een scholingsbeding is een clausule waarbij werknemers die een opleiding volgen op kosten van
hun werkgever, zich ertoe verbinden om een deel van deze opleidingskosten terug te betalen indien
zij hun onderneming voor een afgesproken tijdstip verlaten.
Een scholingsbeding is maar geldig van zodra het bruto jaarloon hoger is dan € 33.472.
Dit is een clausule waarbij werknemer en werkgever er zich toe verbinden om eventuele
toekomstige geschillen aan een scheidsrechter voor te leggen.
Dit beding is slechts geldig voor de werknemers die aan volgende cumulatieve voorwaarden voldoen
:
De twee genoemde loongrenzen, zoals toepasselijk op 31 december 2013 (namelijk respectievelijk €
32.254 en € 64.508), blijven relevant voor de vaststelling van de opzeggingstermijnen van de
bedienden, die op 31 december 2013 in dienst waren van hun huidige werkgever, met name voor de
vaststelling van de duur van de opzeggingstermijn op basis van de anciënniteit verworven op 31
december 2013.
Sedert de wet betreffende het eenheidsstatuut werklieden / bedienden, is de totale duur van de
opzeggingstermijn samengesteld uit twee delen, m.n. een eerste deel vastgesteld op basis van de
anciënniteit verworven op 31 december 2013 en een tweede deel vastgesteld op basis van de
anciënniteit verworven vanaf 1 januari 2014 tot op datum van betekening van de opzeggingstermijn
(of datum van onmiddellijke beëindiging).??
Voor het eerste gedeelte van de opzeggingstermijn wordt, behoudens de anciënniteit verworven op 31
december 2013, eveneens rekening gehouden met de jaarlijkse bezoldiging.