- Leila Mstoian - Marcel Houben
De bestaande inter-professionele doelstelling waarbij 1,9% van de totale loonmassa aan opleiding
besteed wordt, wordt nu vervangen door een nieuwe inter-professionele doelstelling van gemiddeld 5
opleidingsdagen per voltijds equivalent per jaar.
Het bestaande systeem en de eraan verbonden sancties worden volledig vervangen door de nieuwe
bepalingen.
De Generatiepactwet van 23 december 2005, gewijzigd door de wet van 15 mei 2014 tot uitvoering van
het pact tot competitiviteit, werkgelegenheid en relance, voorzag dat de globale
opleidingsinspanningen van de werkgevers van de privésector ten minste 1,9% van de totale loonmassa
van alle ondernemingen samen moest bedragen.
De evaluatie van de globale opleidingsinspanningen gebeurde op basis van een technisch rapport van
de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven. De werkgever, die tot een sector behoort die onvoldoende
opleidingsinspanningen realiseerde, moest een bijdrage van 0,05% storten ter financiering van
initiatieven ten voordele van de risicogroepen.
In zijn arrest van 23 oktober 2014 oordeelde het Grondwettelijk Hof dat deze bepalingen van de
Generatiepactwet in strijd zijn met het gelijkheids- en non-discriminatiebeginsel.
Om tegemoet te komen aan de beslissing van het Grondwettelijk Hof en om het bestaande systeem te
hervormen, wordt nu een nieuwe regeling ingevoerd waarin de nieuwe interprofessionele doelstelling
van gemiddeld 5 opleidingsdagen per voltijds equivalent en per jaar centraal staat.
Dit onderdeel van de wet “Werkbaar en Wendbaar Werk” is een schoolvoorbeeld van regeling die
overmatig verwijst naar te nemen Koninklijke Besluiten voor de concrete invulling en uitvoering.
Daarom beperken wij ons hierna dan ook tot een samenvatting van de algemene principes.
De nieuwe regeling is van toepassing op werkgevers en werknemers die onderworpen zijn aan de wet
van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités.
Nochtans, de werkgevers, die minder dan 10 werknemers te werk stellen, zijn uitgesloten. Voor
werkgevers die 10 tot 19 werknemers tewerkstellen, zal een afwijkend regime worden uitgewerkt bij
koninklijk besluit.
Het aantal tewerkgestelde werknemers wordt berekend in voltijdse equivalenten op basis van de
gemiddelde tewerkstelling van het jaar voorafgaand aan elke tweejaarlijkse periode (de eerste
periode loopt vanaf 1 januari 2017).
Het is de uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever dat de omzetting van de doelstelling van 1,9%
van de loonmassa naar gemiddeld 5 opleidingsdagen per voltijds equivalent per jaar geen verhoging
van de loonkost tot gevolg heeft. De werkgeversfederaties zijn zeer sceptisch omtrent de realisatie
van die doelstelling.
De realisatie van de nieuwe interprofessionele doelstelling van globaal 5 opleidingsdagen per
voltijds equivalent per jaar wordt uitgewerkt:
De werknemers die behoren tot een sector waar geen sectorale collectieve arbeidsovereenkomst
werd gesloten en die van hun werkgever geen individuele opleidingsrekening kregen toegekend, hebben
recht op opleiding van gemiddeld 2 dagen per jaar, per voltijds equivalent en dit vanaf 1 januari
2017. Indien de opleiding wordt gevolgd buiten de normale werkuren, worden de uren van de opleiding
betaald als normale werkuren.
De sectorale collectieve arbeidsovereenkomsten bepalen de doelstellingen op globale wijze.
Hoe deze doelstellingen naar de individuele werknemers toe zullen vertaald worden roept zeker
vragen op. Dit kan tot gevolg hebben dat niet alle werknemers effectief van opleidingsdagen bij hun
werkgever zullen kunnen genieten.