- Handels - en Economisch Recht
- Pieter Dierckx
- eigendomsvoorbehoud , zekerheidsrecht , Pandwet , pandregister
De wetgever volgde wel een semi-functionele benadering daar er geen publiciteit vereist is in het pandregister. Het eigendomsvoorbehoud in België is m.a.w. tot een zekere maturiteit gekomen.
Een beding van eigendomsvoorbehoud is een contractueel beding waarbij de verkoper van een goed
stipuleert dat de eigendom van het goed slechts overgaat op de koper van zodra hij zijn
contractuele verplichtingen heeft voldaan, of m.a.w. van zodra hij de volledige koopprijs heeft
betaald.
Een dergelijk beding maakt derhalve een uitzondering op het beginsel dat het eigendomsrecht, in
geval van een overdrachtsovereenkomst, vanaf de wilsovereenstemming overgaat op de overnemer, en
dus ongeacht de betaling van de overeengekomen prijs.
Een contractueel beding waarbij de verkoper van een goed stipuleert dat de eigendom van het goed slechts overgaat op de koper van zodra hij de volledige koopprijs heeft betaald
Voor de Pandwet van 11 juli 2013 was het eigendomsvoorbehoud in het Belgische recht slechts zeer fragmentair wettelijk geregeld, nl. enkel in het kader van de Faillissementswet. De Faillissementswet (artikel 101) erkent de tegenstelbaarheid van het beding van eigendomsvoorbehoud op roerende goederen in België bij faillissement van de schuldenaar, enkel onder bepaalde strikte voorwaarden, met name:
Een beperkte interpretatie van artikel 101 Faill.W. is nog steeds van toepassing; de bepalingen van Pandwet van 11 juli 2013 zijn immers tot op heden nog niet in werking getreden. De zekerheidsfunctie van het eigendomsvoorbehoud mocht niet worden uitgebreid tot zekerheid van andere schuldvorderingen dan die tot de betaling van de prijs van de verkochte goederen.
De meerwaarde van de Pandwet van 11 juli 2013 is in ieder geval dat voortaan voorzien wordt in
een algemene en ook verruimde wettelijke regeling van het eigendomsvoorbehoud. Zo voorziet deze
onder meer in de afschaffing van artikel 101 Faill.W. en de incorporatie van de algemene principes
van het eigendomsvoorbehoud in het Burgerlijk Wetboek.
De veralgemening van de nieuwe wettelijke regeling ligt vooral in het feit dat de regeling niet
langer alleen van toepassing is op het eigendomsvoorbehoud in het kader van
koop-verkoopovereenkomsten, maar ook op het eigendomsvoorbehoud binnen andere “translatieve”
overeenkomsten zoals ruil, inbreng of een gemengde koop-aannemingsovereenkomst.
Betwistingen omtrent het eigendomsvoorbehoud, zoals bijvoorbeeld bij aannemingsovereenkomsten, die
eveneens de levering van goederen omvatten, zullen tot het verleden behoren.
Ook het feit dat de nieuwe regeling niet alleen toepassing vindt (i.c. volstrekte
tegenwerpelijkheid t.a.v. elke derde) bij faillissement maar ook in iedere situatie van samenloop
en beslag, bewijst haar meer algemene toepassing. Dit volgt uit de incorporatie van de algemene
principes van het eigendomsvoorbehoud in het Burgerlijk Wetboek.
De tegenstelbaarheid aan derden vereist een geschrift voor de levering, maar vormt geen
publiciteitsvoorschrift of constitutief vereiste voor het vestigen van het zekerheidsrecht.
Het geschrift (bijv. een prijsofferte, een bestelbon, een orderbevestiging, een leveringsbon,…)
dient noch door de koper, noch door verkoper ondertekend te worden.
Het is de verkoper die moet bewijzen dat het geschrift tijdig en werkelijk is opgesteld. Hij draagt
de bewijslast, maar kan hiervoor alle rechtsmiddelen aanwenden.
Echter, indien de koper een consument is in de zin van artikel 2,3° van de wet van 6 april 2010
betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming, dan dient de instemming van de koper wel uit
het geschrift te blijken. Deze speciale bescherming van de consument fungeert als een soort
correctie en is een rode draad door de Pandwet van 11 juli 2013.
Voor het overige zijn er niet al te veel vormvoorschriften. We verwijzen naar hetgeen hierboven
gezegd werd bij de bespreking van artikel 101 Faill.W onder (ii) en (iv).
Alhoewel het eigendomsvoorbehoud nu gelijkgesteld wordt met een echt roerende zakelijke
zekerheid (zoals het pand), is zij aan geen enkele publiciteitsvorm onderworpen, omwille van
pragmatische redenen (namelijk KMO’s niet bezwaren met naleving nieuwe formaliteiten).
De inschrijving van het eigendomsvoorbehoud in het pandregister, dat daartoe in de toekomst zal
worden ingevoerd, is niet verplicht, maar is uiteraard wel mogelijk en ons inziens aan te raden.
De registratie biedt immers bescherming tegen onroerendwording (cf. infra).
Op dit vlak heeft de wetgever ons inziens een kans laten voorbijgaan … die hij misschien nog kan
nemen omdat de wet nog niet in werking is getreden. Betere ware geweest dat pandregistratie alsnog
verplicht wordt gesteld. Mogelijk kan hierbij de intensiteit van de praktijk een rol spelen. Zo
zouden professionele verkopers actief in diverse sectoren (onder meer de automobielsector) van plan
zijn om systematisch te gaan registreren.
De verruiming van de nieuwe wettelijke regeling vertaalt zich in het feit dat het
eigendomsvoorbehoud van toepassing is en tegenstelbaar blijft in gevallen waarin voorheen de
tegenstelbaarheid van het eigendomsvoorbehoud niet werd aanvaard, namelijk in het geval de
overgedragen goederen niet langer in natura terug te vinden zijn bij de schuldenaar. De algemene
bepalingen inzake verwerking, vermenging, voortverkoop zijn dan voortaan van toepassing. Deze zijn
erop gericht de economische aan de juridische zekerheid te koppelen.
Onder artikel 101 Faill.W. kon de onbetaalde verkoper met eigendomsvoorbehoud op grond van het
specialiteitsbeginsel geen zekerheidsrechtelijke aanspraken doen gelden op de door verwerking (of
vermenging: cf. infra) nieuw gevormde zaak in geval van samenloop. Men stelde de eis dat de
goederen nog bepaalbaar (identificeerbaar) moesten zijn, of herkenbaar. Het goed mocht wel enige
bewerking hebben ondergaan op opgenomen zijn in een andere roerende zaak, maar niet verbruikt of
fundamenteel hervormd zijn.
Door toedoen van Pandwet van 11 juli 2013 wordt de in natura vereiste (of althans hoe die
voorheen werd ingevuld) verlaten. Het eigendomsvoorbehoud zal voortaan ook betrekking hebben op het
door verwerking nieuw tot stand gekomen goed, tenzij contractueel anders overeengekomen.
Ook bij vermenging van verkochte goederen met goederen van dezelfde soort was de toepassing van het
eigendomsvoorbehoud problematisch onder artikel 101 Faill.W.
Vermenging kan enkel optreden wat soortgoederen betreft. Soortgoederen zijn vervangbare zaken en
vormen in eerste instantie een soort hoop. Wanneer deze hoop niet meer geïdentificeerd kan worden
als toebehorend aan een eigenaar of onderscheiden kan worden van andere eigenaars doordat andere
soortgoederen met de oorspronkelijke hoop in aanraking zijn gekomen, dan heeft men te maken met
vermenging. Indien de goederen op één of andere manier toch bepaald of geïdentificeerd kunnen
worden (vb. door merk-, serie, of productienummers – mogelijk vatbaar voor discussie) als de
goederen van de schuldeiser (in casu de verkoper met eigendomsvoorbehoud), dan kon de revindicatie
doorgaan. De schuldeiser draagt hierbij de bewijslast en kan daartoe alle rechtsmiddelen gebruiken.
Maar meestal was revindicatie niet mogelijk.
Een door de praktijk ontwikkeld alternatief werd gevonden in een collectieve revindicatie waarbij
vermengde goederen in mede-eigendom komen van de personen (deze kunnen zowel de kopers als de
verkopers omvatten) wiens goederen vermengd zijn.
De wetgever heeft deze ontwikkelde praktijk nu geïnstalleerd als regel. De onbetaalde verkoper
draagt wel de bewijslast om aan te tonen of zijn goed nog aanwezig is, en in welke verhouding.
Wanneer er meerdere onbetaalde verkopers zijn die zich beroepen op het eigendomsvoorbehoud, oefenen
zij hun revindicatierecht uit in verhouding tot hun aandeel. Dit laatste gebeurt ook wanneer de
aanwezige goederen ontoereikend zijn om alle onbetaalde verkopers met eigendomsvoorbehoud te
voldoen. Het voorgaande betekent dat de revindicatie mogelijk blijft wanneer een verkoper (X)
goederen heeft geleverd onder eigendomsvoorbehoud die bij de koper worden vermengd met
gelijksoortige goederen en de koper failliet werd verklaard. Als er zowel betaalde als onbetaalde
goederen aanwezig zijn, wordt voorrang verleend aan de onbetaalde verkoper. Hetzelfde doet zich
voor wanneer er meerdere verkopers (X en Y) zijn van gelijksoortige goederen.
De zakelijke subrogatie van het eigendomsvoorbehoud was vroeger in de rechtsleer het voorwerp
van discussie.
Wanneer de onder eigendomsvoorbehoud verkochte goederen worden omgezet in een schuldvordering (vb.
bij voortverkoop), dan komt het recht van de verkoper-eigenaar in de toekomst te rusten op deze
schuldvordering (vb. de schuldvordering op de koopprijs).
In principe heeft de koper onder eigendomsrecht geen bevoegdheid om een voortverkoop te doen,
tenzij indien zulks impliciet (uit de aard van de goederen) of expliciet is bedongen.
Bij onbevoegde voortverkoop heeft de verkoper onder eigendomsvoorbehoud een volgrecht, behoudens
toepassing van artikel 2279 Burgerlijk Wetboek. De vroegere discussie over zakelijke subrogatie
(“Zakelijke subrogatie vindt geen toepassing”) wordt thans beëindigd. Het eigendomsvoorbehoud
strekt zich voortaan uit tot alle schuldvorderingen die in de plaats komen van de bezwaarde
goederen, waaronder de schuldvorderingen uit de overdracht ervan en deze tot vergoeding wegens
tenietgaan, beschadiging of waardeverlies van het bezwaarde goed. Voorwaarde is wel de
traceerbaarheid (individualiseerbaarheid) van de schuldvordering.
Het feit dat het eigendomsvoorbehoud conform artikel 101 Faill.W. niet bestand is tegen
incorporatie (d.w.z. dat roerende goederen de facto worden vastgemaakt aan een onroerend goed zoals
bijv. machines die worden vastgehecht aan de vloer van een industrieel gebouw) heeft tot gevolg dat
artikel 20, 5° Hyp.W. (voorrecht van de onbetaalde verkoper) zijn rol kon blijven spelen. Indien de
gekochte roerende goederen onroerend worden dan kan er immers een conflict ontstaan met de
hypothecaire schuldeiser. Het eigendomsvoorbehoud ging teloor bij onroerendmaking door
incorporatie. Voor dat conflict kon de verkoper zich louter beschermen door zich te beroepen op
zijn voorrecht van onbetaalde verkoper, op voorwaarde dat het om investeringsgoederen gaat. Dit
beschermde de verkoper tegen de hypotheekbewaarder zelfs al is de hypothecaire inschrijving van
oudere datum. Deze uitzondering op de prioriteitsregel werd verklaard door de gedachte dat de
kredietverlening voor het verwerven van investeringsgoederen bijzonder bescherming geniet.
In tegenstelling tot artikel 101 Faill.W., stelt de Pandwet van 11 juli 2013 nu dat voor verkochte
goederen die onroerend geworden zijn door incorporatie (Opgelet, dit is niet zo in het geval van
onroerendmaking door bestemming), het eigendomsvoorbehoud nu behouden blijft op voorwaarde van
registratie in het pandregister. Qua rangorde is er toch enige nuancering vereist, mede gelet op de
superprioriteit die toegekend wordt aan de verkoper onder eigendomsvoorbehoud ter bescherming van
het investeringskrediet (i.t.t. financieringskrediet). Indien de registratie in het pandregister
plaats vindt voor de incorporatie, behoudt het eigendomsvoorbehoud zijn voorrang, zelfs op eerder
ingeschreven voorrechten en hypotheken (door toedoen van superprioriteit – cf. infra). De verkoper
krijgt dan voorrang boven de hypothecaire schuldeiser. Als de registratie gebeurt na de
incorporatie, zal een eventueel conflict met het hypotheekrecht moeten worden beslecht volgens het
anterioriteitsbeginsel.
Zoals hierboven reeds gemeld, geniet het eigendomsvoorbehoud voortaan dus van superprioriteit,
in de zin dat in de Pandwet van 11 juli 2013 uitdrukkelijk wordt bepaald dat “een pandrecht dat
gebaseerd is op een retentierecht voor een schuldvordering tot behoud van een zaak gaat boven alle
andere pandhouders. Onder voorbehoud van lid 1, gaat de onbetaalde verkoper die zich de eigendom
heeft voorbehouden, de bevoorrechte verkoper en het voorrecht van de onderaannemer voor op de
pandhouders op deze goederen.” De grondslag hiervoor is dat zonder een sterke preferentie, de
verkoper niet geneigd is te leveren alvorens te zijn betaald. Er wordt dus voorrang gegeven aan het
goederenkrediet (i.p.v. het financieringskrediet).
In het licht van het voorgaande kan de vraag gesteld worden of een combinatie van
eigendomsvoorbehoud en het voorrecht van onbetaalde verkoper denkbaar is. Conceptueel gezien staan
beide op gespannen voet, maar in de praktijk is ons inziens een combinatie van beide mogelijk.
Zoals we hoger reeds stelden, kan dezelfde bescherming verkregen worden door registratie van het
eigendomsvoorbehoud in het pandregister.
De uitwerking van een eigendomsvoorbehoud conform de Pandwet van 11 juli 2013 wordt begrensd
door het verrijkingsverbod (hetgeen analoog is aan het verrijkingsverbod conform artikel 105
Faill.W.). De verkoper onder eigendomsvoorbehoud is logischerwijze maar eigenaar tot zekerheid van
ten hoogste het bedrag van de uitstaande schuld van de koper onder het eigendomsvoorbehoud.
Overtreft de waarde van het teruggevorderde goed het bedrag van de schuldvordering, dan is de
verkoper “tot afdracht aan de koper verplicht van het saldo”. De verkoper kan zich in dergelijk
geval eventueel wel beroepen op schuldvergelijking met de niet gedekte bedragen.
De wettelijke regeling rond het eigendomsvoorbehoud is nu veel beter uitgewerkt. Het
eigendomsvoorbehoud wordt veralgemeend, en de regeling werd uitgewerkt vanuit een functionele
benadering waarbij het eigendomsvoorbehoud nu als een volwaardig zekerheidsrecht wordt beschouwd.
De wetgever volgde wel een semi-functionele benadering daar er geen publiciteit vereist is in het
pandregister (louter optioneel).
Het eigendomsvoorbehoud in België is m.a.w. tot een zekere maturiteit gekomen, hetgeen goed is voor
de handel en economie en tot een grotere efficiëntie kan leiden.
De leveranciers zouden, althans in theorie, meer moeten kunnen recupereren van hun
schuldvorderingen in geval van samenloop in hoofde van hun klanten.