- Arbeidsrecht en Sociale Zekerheidsrecht
- Marcel Houben
- sociaal overleg , loonkostenhandicap , vermindering van lasten , indexsprong , éénheidsstatuut , einde van de loopbaan
De werkgevers zagen wel enige lichtpunten, maar vonden – ook traditiegetrouw – dat de plannen
niet ver genoeg gaan. De vakbonden, daarentegen, maakten het akkoord af als totaal onaanvaardbaar.
De acties, die tot nog toe gevoerd werden en nog worden aangekondigd, zijn navenant.
Toch valt het op dat in het regeerakkoord herhaaldelijk de nadruk wordt gelegd op het feit dat de
voorgestelde maatregelen een voortzetting en/of versterking zijn van maatregelen genomen door de
regering Di Rupo. Di Rupo zelf merkte trouwens al schamper op dat 70% van de aangekondigde
maatregelen reeds door zijn regering op het getouw werden gezet.
Het grote verschil tussen, enerzijds, de heftigheid van de reacties van de vakbonden tegen het
huidig regeerakkoord en, anderzijds, de gematigde reacties van de vakbonden naar aanleiding van het
regeerakkoord Di Rupo zijn dan ook opvallend.
Zijn de reeds gevoerde en aangekondigde acties van de vakbonden dan toch (ook) politiek getint ?
Hieronder worden enkele sociale aspecten van het regeerakkoord onder de loep genomen.
Eén van de belangrijke verwijten vanwege de vakbonden aan het adres van de regering was het feit
dat de regering – aldus de beweringen van de vakbonden – geen enkele bereidheid toonde, zowel
tijdens de regeringsonderhandelingen als nadien, om te overleggen met de sociale partners.
In het verleden werd in hoogste nood dat sociaal overleg wel eens aan de kant geschoven door de
politieke gezagsdragers: de bijzondere volmachten, die één van de regeringen Martens verkreeg van
het parlement, zijn daarvan een typisch voorbeeld.
Niettemin heeft het sociaal overleg steeds onbetwistbaar een belangrijke rol gespeeld in de
Belgische politiek en deze rol wordt in het huidige regeerakkoord geenszins in vraag gesteld. Een
regering, die vooraf reeds het sociaal overleg zou miskennen, zou het zich dan ook van meet af aan
bijzonder moeilijk maken.
In tegenstelling tot de beweringen van de vakbonden, lijkt ook deze regering veel belang te hechten
aan het sociaal overleg: de tweede bladzijde van de tekst van het regeerakkoord is volledig gewijd
aan het belang, dat de regering hecht aan het sociaal overleg om hervormingen met succes door te
voeren, en aan het engagement van de regering om de sociale partners te betrekken bij de realisatie
van de doelstellingen. Ook in de onderscheiden onderdelen van het regeerakkoord, die betrekking
hebben op sociale aangelegenheden – in de brede zin van het woord –, wordt herhaaldelijk verwezen
naar overleg met de sociale partners.
Het verwijt van de vakbonden lijkt dan ook voorbarig.
Eén van de voornaamste doelstellingen, die de regering Michel zichzelf heeft opgelegd, is
“maximale groei en jobs creëren”. Om die doelstelling te realiseren acht de regering het
noodzakelijk om het concurrentievermogen van de Belgische ondernemingen te versterken.
Eén van de belangrijkste middelen daartoe is de vermindering van de loonkostenhandicap t.a.v. de
ons omringende landen (Frankrijk, Nederland en Duitsland).
Drie maatregelen in die context lichten wij hieronder toe:
De wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van
het concurrentievermogen werd aangenomen onder druk van de toenmalige Eerste Minister Dehaene.
Het was de eerste maatregel, die erop gericht was de stijging van de loonkost in België af te
stemmen op de stijging van de loonkost in de omringende landen. Op basis van die wet werd jaarlijks
de maximaal toegestane stijging van de loonkost in België, met inbegrip van de stijging ten gevolge
van de voorziene indexaties van de lonen, bepaald, en dit rekening houdend met de loonkost in de
ons omringende landen.
De laatste jaren werd deze wet echter niet meer rigoureus toegepast.
De regering Michel verbindt er zich toe om tenminste de loonhandicap die t.a.v. de buurlanden
ontstond sinds 1996 voor het einde van de legislatuur weg te werken.
Met dat doel voor ogen wil de regering niet alleen strikter toezien op de toepassing van de wet,
maar de wet zelf eveneens aanpassen, lees strenger maken:
Het vaststellen van de maximale marge van de stijging van de loonkost wordt principieel nog wel
overgelaten aan de sociale partners, maar indien deze niet tot een akkoord komen, zal de regering
die taak overnemen.
In geval van akkoord tussen de sociale partners dient dit opgenomen te worden in een collectieve
arbeidsovereenkomst gesloten in de Nationale Arbeidsraad.
Door het mechanisme van de algemeenverbindendverklaring wordt een dergelijke CAO bindend voor de
sectoren.
Het toezicht op de naleving wordt strenger gemaakt en een automatisch correctiemechanisme wordt in
het vooruitzicht gesteld in geval van niet-naleving.
Voor het einde van de legislatuur wil de regering de werkgeversbijdragen aan de sociale
zekerheid verminderen met als objectief een basispercentage van 25% te bereiken.
In de wetenschap dat het “normale” tarief thans – al naargelang het aantal personeelsleden – 33% à
35% bedraagt, zal de realisatie van deze doelstelling een waar huzarenstukje worden.
Wat precies bedoeld wordt met de notie “basispercentage”, blijft hoe dan ook de vraag en het lijkt
niet uitgesloten dat de “doos van Pandora” af en toe zal geopend worden, vooral na de lectuur van
sommige passages in het regeerakkoord (bij wijze van voorbeeld: “Het budget voor de forfaitaire
structurele vermindering, met inbegrip van de verhogingen die werden besloten in het kader van het
competitiviteitspact, zal bijdragen tot deze vermindering van het basistarief” en “Het budget voor
“hoge lonen” draagt bij aan de vermindering van het basistarief en wel zodanig dat het effectieve
tarief voor de lage lonen in elk geval niet toeneemt tegenover de huidige situatie, inclusief de
maatregelen van het competitiviteitspact.”).
Hoe dan ook is het de bedoeling dat geen enkele werkgever er op verliest na deze hervorming, “…
evenwel met inachtneming van de competitiviteitswet.”
Het hoeft niet te verwonderen dat deze maatregel, waaraan in het gehele regeerakkoord van bijna
150 bladzijden amper twee lijntjes worden besteed, één van de meest gecontesteerde is.
De automatische aanpassing van de lonen aan de index van de kleinhandelsprijzen is voor de
vakbonden een symbool van de sociale verworvenheden in België. Het is wereldwijd een (haast) uniek
systeem, vooral omdat de verhoging van de lonen een automatisch gevolg is van de verhoging van de
index der kleinhandelsprijzen. De automatische toename van de loonlast is aldus ingebakken in het
systeem, in tegenstelling tot de ons omringende landen.
Om die ban te doorbreken wil de regering een indexsprong toepassen in 2015.
De vraag blijft wat precies met “een indexsprong” wordt bedoeld. De wijze waarop het systeem van de
koppeling van de lonen aan de kleinhandelsprijzen in praktijk functioneert, wordt voor elke sector
geregeld in een aparte sectorale CAO.
Aldus wordt in sommige sectoren het loon één maal per jaar aangepast (meestal op 1 januari van het
jaar). In andere sectoren wordt een aanpassing van de lonen toegepast enkel wanneer de index met
een vastgesteld percentage (1,50%, 2%, …) is toegenomen. In nog andere sectoren volgt de aanpassing
van het loon veel sneller op een wijziging van de index, zodanig dat zich meerdere aanpassingen
kunnen voordoen in de loop van een jaar.
Wat wordt aldus bedoeld met “een indexsprong in 2015” ? Is dit een blokkering gedurende het jaar
2015 ? Of een blokkering van de eerstvolgende aanpassing in toepassing van het sectoraal systeem ?
Of een blokkering totdat de index met een bepaald percentage verhoogd is ?
Bovendien houdt de regering nog een stok achter de deur: alhoewel het mechanisme van de
automatische loonindexering als dusdanig niet op de helling wordt gezet, laat de regering de
mogelijkheid open om het mechanisme te hervormen. Een voorbeeld van een dergelijke hervorming is de
“gezondheidsindex”. Daarbij werd de prijs-evolutie van bepaalde producten uitgesloten van de
berekening van de index der kleinhandelsprijzen, met als gevolg dat de index langzamer steeg.
Dergelijke indirecte manipulaties houdt de regering dus achter de hand.
Zoals bekend, werd de regelgeving met betrekking tot de vaststelling van de toepasselijke
opzeggingstermijnen voor werklieden en bedienden gewijzigd sedert 1 januari 2014 met het oog op een
éénmaking van het statuut van werklieden en bedienden.
Op aangeven van het Grondwettelijk Hof, dat van oordeel is dat het wettelijk statuut van werklieden
en bedienden in zijn geheel dient te worden ééngemaakt, had de regering Di Rupo al beslist dat de
verdere harmonisering van de statuten werklieden en bedienden binnen een strikt tijdskader diende
te worden bewerkstelligd.
Deze doelstelling wordt door de regering Michel overgenomen en in het bijzonder wordt daarbij
verwezen naar het gewaarborgd loon (het regeerakkoord voorziet een uitbreiding van het gewaarborgd
loon bij ziekte tot twee maanden), de jaarlijkse vakantie, de tijdelijke werkloosheid en het
collectieve arbeidsrecht. In één adem wordt daarbij de vermindering van het aantal paritaire
comités vermeld en de modernisering van het sectoraal overleg in de paritair comités.
Welke rol de regering daarbij actief gaat spelen is niet duidelijk. De regering Di Rupo schoof dit
heet hangijzer door naar de sociale partners en, rekening houdend met de politieke partijen die
deel uitmaken van de regering Michel, zou het eerder verwonderlijk zijn dat deze regering het
voortouw gaat nemen.
Het is bekend dat de sociale partners in het kader van de Nationale Arbeidsraad discreet, maar
daarom niet minder hard, werken aan evenwichtige oplossingen en een actieve inmenging vanwege de
regering Michel in deze besprekingen is hoogst onwaarschijnlijk.
De verhoging van de wettelijke pensioenleeftijd is een ruim besproken thema.
In het kader daarvan worden ook de regels betreffende het stelsel van werkloosheid met
bedrijfstoeslag aangepast en strenger gemaakt. Ook in dit kader wordt er uitdrukkelijk op gewezen
dat “… de inspanningen van de vorige regering (…) om het gebruik van het stelsel van werkloosheid
met bedrijfstoeslag (SWT) te verminderen …” worden voortgezet.
Vanaf 1 januari 2015 wordt de leeftijdsvoorwaarde voor toepassing van het algemeen stelsel, zoals
voorzien in CAO nr. 17, verhoogd van 60 naar 62 jaar. Vanaf 1 januari 2017 wordt de
leeftijdsvoorwaarde voor toepassing van het SWT voor ondernemingen in herstructurering en
ondernemingen in moeilijkheden verhoogd naar 60 jaar. Vanaf 1 januari 2015 wordt de
leeftijdsvoorwaarde voor toepassing van het SWT in geval van 33 jaar beroepsverleden (zware
beroepen) en in geval van 40 jaar beroepsverleden opgetrokken van 56 naar 58 jaar en vanaf 1
januari 2017 wordt de leeftijdsvoorwaarde verder verhoogd tot 60 jaar.
Zoals reeds beslist door de regering Di Rupo wordt de toepassing van het SWT vanaf de leeftijd van
58 jaar in geval van een beroepsverleden van 38 jaar opgeheven vanaf 1 januari 2015.
Voor al deze maatregelen gelden nochtans overgangsmaatregelen. De werknemers, die voor de
ingangsdatum van de nieuwe regeling reeds voldeden aan de voorwaarden om te kunnen genieten van het
SWT (zoals geldend voor die ingangsdatum), maar voor die ingangsdatum nog geen toepassing van het
SWT aanvroegen, kunnen nog van de vorige voorwaarden genieten ingeval ze de aanvraag van de
toepassing van het SWT na de ingangsdatum indienen, en dit dankzij het “kliksysteem”, zoals bedoeld
bij CAO nr. 107. Om van de voorgaande (voordeliger) voorwaarden te kunnen genieten na ingangsdatum
van de nieuwe voorwaarden volstaat het dat zij voor de ingangsdatum een attest bekomen van de RVA,
zoals bepaald bij de CAO nr. 107.
De regering Michel is ongetwijfeld gestart met veel ambitie en enthousiasme en het is duidelijk dat ze voor een heel zware taak staat.