- Leila Mstoian - Marcel Houben
Glijdende werkroosters zijn werkroosters die de werknemers de mogelijkheid bieden om, binnen
bepaalde grenzen, zelf het begin en het einde van de werkdag te bepalen en zelf het tijdstip van de
pauze(s) te kiezen.
Deze vorm van flexibiliteit vereist uiteraard ook de nodige maatregelen om misbruiken uit te
sluiten en om de rechten van beide partijen – zowel de werknemer als de werkgever – te vrijwaren.
Een aantal aanpassingen aan bestaande wetten was dan ook noodzakelijk.
Glijdende uurroosters kunnen op ondernemingsvlak ingesteld worden hetzij bij collectieve
arbeidsovereenkomst, hetzij door het arbeidsreglement.
In die collectieve arbeidsovereenkomst of, al naargelang het geval, het arbeidsreglement wordt
minstens het volgende bepaald:
Bovendien moeten in het arbeidsreglement de specifieke sancties bepaald worden die toepasselijk
zijn in geval van niet-naleving van de regels betreffende glijdende uurroosters.
Om alle misverstanden te vermijden met betrekking tot de glijdende uurroosters moet ook nog een
bijlage gevoegd worden bij het arbeidsreglement waarin alle regels, toepasselijk op glijdende
uurroosters, gebundeld worden.
Indien glijdende uurroosters worden ingesteld bij collectieve arbeidsovereenkomst, dan moet het
arbeidsreglement uiteraard ook in overeenstemming daarmee worden aangepast. De werkgever kan die
aanpassingen aan het arbeidsreglement aanbrengen zonder de procedure tot wijziging van het
arbeidsreglement toe te passen.
De regeling van glijdende uurroosters kan eveneens toegepast worden voor deeltijdse werknemers
met een vast uurrooster.
Deeltijdse werknemers met een variabel uurrooster daarentegen zijn uitgesloten.
De hierboven vermelde dag- en weekgrenzen mogen overschreden worden in geval van prestatie van
overuren wegens buitengewone vermeerdering van werk, vrijwillige overuren of onvoorziene
noodzakelijkheid.
Indien een werknemer op het einde van een referteperiode meer of minder uren heeft gepresteerd dan
de gemiddelde wekelijkse arbeidsduur ten gevolge van overmacht, waardoor hij verhinderd wordt om
tijdens een deel van de referteperiode te werken, dan kan hij deze uren recupereren binnen de 3
maanden volgend op het einde van de referteperiode. Het maximum van 12 uren, waarvan hierboven
sprake, is dus niet toepasselijk in dit geval.
Te noteren eveneens, de recuperatie moet plaats vinden binnen de 3 maanden na het einde van de
referteperiode, ongeacht de duur van de referteperiode (die kan variëren van 3 tot 12 maanden).
Uiteraard is het uiterst belangrijk – zowel voor de werknemer als voor de werkgever – om op elk
ogenblik over een duidelijk overzicht te beschikken omtrent het aantal gepresteerde uren. Daarom
moet de werkgever een systeem van tijdsopvolging voorzien waarin voor iedere werknemer individueel
de duur van de arbeidsprestaties per dag worden bijgehouden.
Dat moet de werkgever de mogelijkheid bieden om op elk ogenblik te verifiëren hoeveel uren hij
gepresteerd heeft tijdens de referteperiode en hoe dit aantal uren zich verhoudt ten aanzien van
het aantal uren op basis van de gemiddelde arbeidsduur.
Voor de dagen van schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst en de rustdagen bepaald
bij de wet op de feestdagen, wordt daarbij de gemiddelde dagelijkse arbeidsduur in rekening
gebracht.
Deze gegevens moeten gedurende vijf jaar bewaard worden.
Het spreekt voor zich dat dit systeem van tijdsopvolging ook het middel bij uitstek is voor de
arbeidsinspectie om de naleving van de wetgeving te controleren.
Voor iedere betaalperiode wordt het te betalen loon berekend op basis van de gemiddelde
wekelijkse arbeidsduur, zonder rekening te houden met het aantal effectief gepresteerde arbeidsuren
tijdens de betaalperiode.
Dit kan uiteraard tot gevolg hebben dat het totaal van het loon dat aan de werknemer betaald werd
voor een referteperiode, niet overeenstemt met het totaal aantal arbeidsuren dat effectief
gepresteerd werd tijdens die referteperiode (met name indien het totaal aantal effectief
gepresteerde arbeidsuren niet overeenstemt met het totaal aantal te presteren arbeidsuren op basis
van de gemiddelde arbeidsduur).
Zo is het mogelijk dat het totaal aantal uren, gepresteerd tijdens de referteperiode, lager is dan
het totaal aantal te presteren uren op basis van de gemiddelde arbeidsduur waarbij de werknemer dat
tekort niet meer kan inhalen op het einde van de referteperiode. In dat geval heeft de werkgever
het recht om het teveel betaalde gedeelte van het loon in te houden.
Omgekeerd, indien het totaal aantal uren, gepresteerd tijdens de referteperiode, hoger is dan het
totaal aantal te presteren uren op basis van de gemiddelde arbeidsduur en de werknemer kan dat
tegoed niet meer recupereren op het einde van de referteperiode, dan heeft hij geen recht op
compensatierust of extra-loon, tenzij die extra-uren werden gepresteerd op vraag van de werkgever.
De werkgevers die reeds een systeem van glijdende uurroosters toepasten, kunnen dat systeem
behouden, ook al wijkt het af van de wettelijke bepalingen.
Om dat bestaande systeem te behouden moet dit geformaliseerd worden, hetzij in een collectieve
arbeidsovereenkomst, die uiterlijk op 30 juni 2017 wordt neergelegd op de griffie van Algemene
Directie Collectieve Arbeidsverhoudingen, hetzij in het arbeidsreglement, dat met naleving van de
procedure tot wijziging van het arbeidsreglement uiterlijk op 30 juni 2017 toepasselijk is.