- Pieter Dierckx
- bodemdecreet , bodembescherming , overdracht van risicogronden , bodemverontreiniging , onteigening , OVAM , verontreiniging , melding , bodemonderzoek
Dit Wijzigingsdecreet treedt in werking op 1 januari 2015, met uitzondering van bepaalde
aangelegenheden waarvoor nog uitvoeringsbesluiten moeten worden uitgevaardigd.
Het Wijzigingsdecreet is het resultaat van een evaluatie van vijf jaar praktijkervaring met de
recente bodemwetgeving. Op basis van bevindingen van de Openbare Afvalstoffenmaatschappij voor het
Vlaamse Gewest (hierna “OVAM”) en een bevraging van relevante actoren werden hiaten, knelpunten en
onduidelijkheden in de bestaande regelgeving geïdentificeerd en werd er getracht hieraan te
remediëren teneinde de kwaliteit van de bodemregelgeving verder te waarborgen en deze, waar
mogelijk, te vereenvoudigen.
Op geregelde tijdstippen zullen de voornaamste bijsturingen nader belicht worden in verdere
bijdragen in komende bijdragen op onze website. In deze eerste bijdrage komen achtereenvolgens (i)
de afschaffing van de meldingsplicht bij overdracht van risicogronden, (ii) de invoering van het
concept “vermengde” bodemverontreiniging, en (iii) de onteigening van risicogronden aan bod.
De wijzing van het Bodemdecreet zal leiden tot een aanzienlijke administratieve vereenvoudiging
bij de overdracht van risicogronden. In de toekomst zal namelijk geen melding van de overdracht
meer nodig zijn.
In de huidige regeling voor de overdracht van risicogronden moet de overdrager de geplande
overdracht aan OVAM melden via een standaardformulier.
Als bijlage voegt hij een verslag van het oriënterend bodemonderzoek toe. De melding vormt voor
OVAM de aanleiding om de overdrager indien nodig aan te manen tot het uitvoeren van een
beschrijvend bodemonderzoek, waarbij de omvang en de ernst van de verontreiniging volledig in kaart
moet worden gebracht. Door die aanmaning kan de geplande overdracht wettelijk niet plaatsvinden.
Eerst moet het bodemonderzoek uitgevoerd en beoordeeld worden. Dat brengt op zijn beurt mogelijk
verdere verplichtingen met zich mee. Indien het terrein verontreinigd is en bodemsanering nodig is,
dan moet de overdrager over een conform bodemsaneringsproject beschikken. Bovendien verbindt hij
zich er met een financiële zekerheid toe de saneringswerken ook effectief uit te voeren.
Met de wijziging van het Bodemdecreet is de bestaande regeling aangepast. De overdrager moet de
overdracht van een risicogrond niet langer aan OVAM melden. Het meldingsformulier verdwijnt dus van
het toneel. Verder bepaalt het Wijzigingsdecreet wanneer de overdrager maatregelen moet nemen om de
overdracht te laten plaatsvinden. Dit is bijvoorbeeld het geval indien OVAM op basis van het
verplichte oriënterend bodemonderzoek oordeelt dat een beschrijvend bodemonderzoek noodzakelijk is.
In de aangepaste regeling dienen de partijen, die bij de overdracht betrokken zijn (overdrager,
overnemer, instrumenterende notaris), dus zelf na te gaan welke bodemonderzoek- of
saneringsverplichtingen nodig zijn op basis van de informatie opgenomen in het bodemattest of het
conformiteitsattest van het oriënterend bodemonderzoek.
De afschaffing van de meldingsplicht bij overdracht van risicogronden treedt in werking op 1
januari 2015.
Het Wijzigingsdecreet voorziet in een nieuwe aanpak van verontreinigingen waarvoor meerdere
personen een saneringsplicht hebben. Bij een zogenaamde “vermengde” bodemverontreiniging is de
vervuiling tot stand gekomen in verschillende periodes en/of op verschillende gronden, waarna de
verontreinigende stoffen zich hebben vermengd. Er zijn dus meerdere saneringsplichtige personen,
maar het is niet mogelijk (technisch) om exact te bepalen wie verantwoordelijk is voor welk deel
van de verontreiniging.
In de huidige regeling proberen de betrokken saneringsplichtigen in onderling overleg, eventueel
met bemiddeling van OVAM, afspraken te maken over de (financiële) aanpak en de sanering van de
vermengde bodemverontreiniging. Komt men niet tot een akkoord, dan dient een rechter zich hierover
uit te spreken.
In het nieuwe, gewijzigde Bodemdecreet, wordt een specifieke regeling opgenomen voor dergelijke
“vermengde” bodemverontreinigingen.
Als de saneringsplichtigen onderling of via bemiddeling niet tot een oplossing komen, dan kan OVAM
een bodemverontreiniging formeel kwalificeren als een “vermengde” bodemverontreiniging. De
saneringsplichtigen worden dan samen verantwoordelijk gesteld voor de sanering. De financiering
gebeurt op basis van een door OVAM vastgestelde verdeelsleutel.
Deze nieuwe regeling moet ertoe bijdragen dat men in complexe gevallen van vermengde
bodemverontreiniging tot een efficiënte oplossing kan komen. Deze aanpassing van het Bodemdecreet
zal echter niet in werking treden op 1 januari 2015. Voor de bepaling van de verdeelsleutel is
namelijk nog een uitvoeringsbesluit nodig.
Door toedoen van het Wijzigingsdecreet zal de verplichting tot bodemonderzoek bij onteigening
komen te vervallen.
Het huidige Bodemdecreet bevat een specifieke regeling voor de onteigening van gronden. Zo is
voorzien dat de onteigenende overheid bij de onteigening van een risicogrond verplicht een
oriënterend bodemonderzoek moet uitvoeren. Als uit dit bodemonderzoek verontreiniging blijkt die
aanleiding geeft tot verder bodemonderzoek, zal de onteigenende overheid ook een beschrijvend
bodemonderzoek moeten uitvoeren. Pas na de conform verklaring van het beschrijvend bodemonderzoek
door OVAM en dus op het moment dat de onteigenende overheid de volledige verontreinigingssituatie
kent, kan de onteigening plaatsvinden.
Deze wettelijke bodemonderzoeksplicht wordt thans geschrapt. Een normaal zorgvuldige overheid zal
zich ook zonder die verplichting voorafgaand vergewissen of een verontreiniging het gebruik van de
grond kan belemmeren. Een dergelijke schrapping houdt uiteraard in dat de onteigenende overheid wel
het recht krijgt om, indien gewenst, voorafgaand bodemonderzoek uit te voeren op gronden die ze wil
onteigenen.
Het voorgaande mag er echter niet toe leiden dat bij onteigening onduidelijkheid bestaat over de
saneringsplicht voor de bodemverontreiniging. Die plicht wordt dan ook uitdrukkelijk geregeld. Het
uitgangspunt is dat de uitvoering van de bodemsanering na de onteigening gebeurt en dat de
(zelfstandige) saneringsplicht rust bij de onteigenende overheid. Daarmee hangt samen dat de
saneringsplicht voor die verontreiniging bij de onteigende eigenaar of exploitant of gebruiker van
het terrein vervalt op het moment van de onteigening.
Hiermee hangt logischerwijze samen dat bij het bepalen van de onteigeningsvergoeding, rekening
wordt gehouden met de geraamde kosten van het beschrijvend bodemonderzoek of de bodemsanering.
Het Wijzigingsdecreet voorziet hiertoe in een specifieke regeling. Bij de bepaling van de waarde
van de grond moet rekening gehouden worden met de lasten die erop rusten. De waarde van grond voor
de sanering ervan wordt ontegensprekelijk beïnvloed door de kosten die het beschrijvend
bodemonderzoek en de bodemsanering voor een verwerver met zich meebrengen. Ingeval de kosten van
het beschrijvend bodemonderzoek en/of de bodemsanering gedragen worden door de onteigenende
overheid, worden deze in aanmerking genomen bij het bepalen van de waarde van de onteigende grond
en wordt aan de onteigende een billijke onteigeningsvergoeding toegekend. De verrekening in de
onteigeningsvergoeding gebeurt echter niet als de saneringsplicht vòòr de onteigening rust op de
exploitant (voor zover het gaat om een ander persoon dan de eigenaar) of op de gebruiker van de te
onteigenen grond. In dat geval kan de onteigenende overheid de kosten van het beschrijvend
bodemonderzoek of de bodemsanering verhalen op de aansprakelijke.
De afschaffing van de bijzondere regeling voor onteigening van risicogronden treedt in werking op 1
januari 2015.