Gebruik van camerabeelden als bewijsmiddel

Analyse

Sinds enkele jaren is het gebruik van camera’s exponentieel gestegen. De vraag stelt zich daarbij wanneer men het recht heeft  camera's te installeren en in welke mate camerabeelden toelaatbaar zijn als bewijsmiddel.

Niet alleen in de openbare ruimte, maar ook op de werkvloer worden camera’s regelmatig ingezet. Daarnaast is het bijna een zekerheid geworden dat de meeste gebeurtenissen worden vastgelegd via dashcams, drones en smartphones.

Of dit al dan niet een positieve evolutie is doet de meningen uiteenlopen. Ondertussen blijkt wel dat de camerabeelden als bewijsmiddel kunnen gebruikt worden in juridische procedures.

Wanneer camerabeelden rechtmatig, en dus in overeenstemming met de wettelijke bepalingen, zijn verzameld, stellen er zich geen problemen. Het is echter wanneer camerabeelden onrechtmatig zijn verzameld, dat de vraag kan gesteld worden in welke mate deze beelden toelaatbaar zijn als bewijsmiddel.

Het antwoord hierop is echter niet eenduidig.

1.  Het wettelijk kader

Het filmen van personen wordt beschouwd als een verwerking van persoonsgegevens.

Dit betekent dat de gebruiker van de camera rekening moet houden met de bepalingen van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, (hierna de “wet op de privacy”), en vanaf 25 mei 2018 de Algemene Verordening Gegevensbescherming (GDPR). Daarnaast bestaan er specifieke reglementeringen voor o.a. het gebruik van camera’s in de arbeidsplaats of het gebruik van camerabewaking.

Aangezien de wet op de privacy niet gericht was op het specifieke probleem van cameratoezicht, zijn er bijzondere reglementeringen tot stand gekomen die het gebruik van camera’s regelen.

De twee bekendste reglementeringen zijn de CAO nr. 68 van 16 juni 1998 betreffende de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de werknemers ten opzichte van de camerabewaking op de arbeidsplaats (hierna “CAO nr. 68) en de wet van 21 maart 2007 tot regeling van de plaatsing en het gebruik van bewakingscamera’s (hierna “de camerawet”).

1.1.  De CAO nr. 68

Indien een werkgever camera’s wenst te installeren op de werkvloer, dient hij een vaste procedure te volgen. Het gebruik moet gemeld worden aan de privacy commissie. Op de werkgever rust er een informatieplicht, waarbij hij het nagestreefde doel moet meedelen, net als het feit of de beelden al dan niet bewaard worden, het aantal camera’s en de periode wanneer de camera’s operationeel zijn.

Bij het gebruik van camera’s in de arbeidsrechtelijk context wordt er een onderscheid gemaakt tussen permanent en tijdelijk gebruik, afhankelijk voor de doeleinden waarvoor het aangewend wordt.

Camerabewaking mag voortdurend of tijdelijk zijn wanneer het erop gericht is om de veiligheid en de gezondheid te waarborgen of wanneer het de bescherming van de goederen van de onderneming of de controle van het productieproces, enkel met betrekking tot de machines, tot doel heeft.

Camerabewaking mag daarentegen enkel tijdelijk zijn wanneer het de controle van het productieproces viseert die betrekking heeft op de werknemers, of de controle van de arbeid van de werknemers.

De CAO nr. 68 bepaalt eveneens dat de camerabewaking proportioneel moet zijn aan de doelstelling waarvoor het geïnstalleerd wordt. Camerabewaking zal disproportioneel geacht worden wanneer er minder ingrijpende middelen voorhanden zijn om de doelstelling na te streven. Bovendien mag er in principe geen inmenging zijn in de persoonlijke levenssfeer van de werknemer. Mocht er toch sprake zijn van een zekere inmenging, dan moet deze tot een minimum beperkt worden.

1.2.    De camerawet

De camerawet van 2007 is van toepassing op bewakingscamera’s die tot doel hebben om misdrijven of overlast te voorkomen of op te sporen of de openbare orde te handhaven. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen (i) niet-besloten plaatsen, zoals de openbare weg, marktpleinen, parken, (ii) voor het publiek toegankelijke plaatsen, zoals musea, winkels en (iii) niet voor het publiek toegankelijke plaatsen.

De camerawet verbiedt elk heimelijk gebruik van camera’s. Wanneer camera’s geïnstalleerd worden, dient het bijhorende pictogram geplaatst te worden dat mensen wijst op het gebruik van camera’s. De camerawet bepaalt ook dat uitsluitend de verantwoordelijke voor de verwerking toegang heeft tot de camerabeelden, en dat iedere gefilmde persoon een recht van toegang tot de beelden heeft.

Het proportionaliteitsbeginsel komt ook terug bij het cameragebruik

Het proportionaliteitsbeginsel komt ook terug bij het cameragebruik onder toepassing van de camerawet. Hiermee wordt bedoeld dat het cameragebruik noodzakelijk en gepast moet zijn voor het nagestreefde doel. Dit geldt ook voor de wijze waarop de camera’s gebruikt worden. Een camera op de openbare weg bv. mag niet gericht zijn op ramen van privégebouwen.

Het gebruik van de camera’s onder toepassing van de camerawet moet zowel meegedeeld worden aan de privacycommissie als aan de korpschef van de politiezone waarbinnen de camera’s geïnstalleerd worden.

1.3    Het gebruik van dashcams

Het gebruik van dashcams, drones of andere mobiele camera’s die buiten de toepassing van de  CAO nr. 68 of de camerawet vallen, is voorlopig nog niet vastgelegd in een specifieke wetgeving.

De algemene wet op de privacy is dus van toepassing.

Enkel wanneer de beelden uitsluitend in huiselijke kring of voor persoonlijke doeleinden worden gebruikt, hoeft er met de wet op de privacy geen rekening gehouden te worden.

Wanneer beelden niet uitsluitend voor persoonlijke doeleinden worden gebruikt, dient de wet op de privacy gerespecteerd te worden

In de gevallen daarbuiten dienen de voorwaarden van de wet op de privacy gerespecteerd te worden. In dit verband moet opgemerkt worden dat indien de beelden gedeeld worden, bv. op sociale media, het recht op afbeelding van de betrokken personen een rol kan spelen. Hierover kan u meer lezen door hier te klikken.

De politierechter van Brussel heeft zich dit jaar uitgesproken over de bewijswaarde van dashcambeelden. In het vonnis beslist de politierechter dat het gebruik van een dashcam in een wagen is toegelaten. De politierechtbank oordeelt dat wanneer een dashcam gebruikt wordt om bewijsmateriaal te verzamelen in het kader van een aanrijding er geen gewone persoonsgegevens (zoals naam of adres) maar gerechtelijke persoonsgegevens verzameld worden. De wet op de privacy kent in dat verband een principieel verbod op de verzameling en de verwerking van gerechtelijke gegevens. Er wordt in de wet echter een uitzondering voorzien wanneer de verwerking noodzakelijk is voor het beheer van eigen geschillen, die volgens de politierechter kon toegepast worden.

De politierechter bevestigt dat wanneer deze uitzondering wordt toegepast, de overige bepalingen van de wet op de privacy eveneens gerespecteerd moeten worden. Dit houdt o.a. in dat het proportionaliteitscriterium en de informatieplicht moeten nageleefd worden. De gebruiker van de dashcam, die als verantwoordelijke voor de verwerking beschouwd wordt, moet de andere partij informeren van het bestaan van de beelden, en deze zo snel mogelijk meedelen.

Indien de camerabeelden niet onmiddellijk worden meegedeeld aan de andere partij, kan immers het vermoeden ontstaan dat de beelden gemanipuleerd zijn, en dus niet meer waarheidsgetrouw.

2.  Onrechtmatige verwerking

Het gebeurt uiteraard dat de wettelijke regels inzake het gebruik van camera’s niet nageleefd worden, en de camerabeelden onrechtmatig zijn vastgelegd. Wat is dan het lot van de camerabeelden? De vraag stelt zich regelmatig of de camerabeelden in dat geval al dan niet gebruikt worden. Degene die zich schuldig maakt aan onrechtmatige verwerking kan in sommige gevallen blootgesteld worden aan administratieve of strafrechtelijke sancties, maar dit staat los van de eventuele bewijswaarde van de onrechtmatig verkregen camerabeelden.

In 2003 werden door het Hof van Cassatie de Antigoonprincipes in strafzaken geïntroduceerd. Op grond van de Antigoonrechtspraak moet onrechtmatig verkregen bewijs uit de procedure gehouden worden wanneer (i) de naleving van bepaalde vormvoorwaarden gekoppeld wordt aan een nietigheidssanctie, (ii) de onrechtmatigheid de betrouwbaarheid van het bewijs heeft aangetast of (iii) het onrechtmatig bewijs een schending oplevert van de rechten van verdediging.

Eerst werd aangenomen dat de Antigoonrechtspraak uitsluitend kon toegepast worden op strafrechtelijk gebied, en dat deze principes niet eenvoudigweg konden overgeheveld worden naar burgerlijke procedures.

In 2008 heeft het Hof van Cassatie deze discussie beëindigd in het kader van een arbeidsrechtelijk geschil. Het Hof stelde letterlijk dat tenzij de wet anders bepaalt, het aan de rechter toekomt om de toelaatbaarheid van onrechtmatig verkregen bewijs te beoordelen. De rechtbank moet rekening houden met alle elementen van de zaak, waaronder ook de wijze waarop het bewijs verkregen is en de omstandigheid waarin de onrechtmatigheid is begaan. De Antigoonprincipes in burgerlijke zaken zijn dus een feit.

Wanneer de Antigoonvoorwaarden worden onderzocht bij het gebruik van camerabeelden, moet vastgesteld worden dat de wet op de privacy, de CAO nr. 68, noch de camerawet de nietigheid voorschrijft van camerabeelden verwerkt in strijd met de wet. Camerabeelden kunnen dus enkel geweerd worden indien er getwijfeld kan worden aan de betrouwbaarheid van de beelden of wanneer de onregelmatigheid een eerlijk proces verhindert. Camerabeelden kunnen immers een momentopname zijn zonder dat de volledige context in beeld gebracht wordt.

De toelaatbaarheid van onrechtmatig verkregen camerabeelden zal bijgevolg in elke zaak afzonderlijk beslist worden. Er bestaat een verschil tussen beelden verkregen van een camera die niet is aangegeven bij de privacy commissie en beelden verkregen van een verborgen camera. Op de rechtbank rust dan ook een moeilijke taak om niet enkel af te gaan op wat er zich op de camerabeelden afspeelt, maar om rekening te houden met alle elementen van het dossier en de rechten van de betrokken partijen.

Meer weten over dit onderwerp?

Contacteer onze experten of bel +32 (0)2 747 40 07
Leo Peeters

Leo Peeters

Partner
Koen de Puydt

Koen de Puydt

Partner