- Handels - en Economisch Recht
- Pieter Dierckx - Leo Peeters
- zekerheden , roerende goederen , Nationaal Pandregister , zekerheidstrust , retentierecht , bezitloos pandrecht
Deze laatste wet introduceert de nieuwe titel XVII in het Burgerlijk Wetboek (hierna “B.W.”)
getiteld “zakelijke zekerheden op roerende goederen” (hierna de “Wet Roerende Zekerheden” of de
“Wet”).
Middels deze Wet voert de wetgever een eenvormig pandrecht in: zo worden onder meer het pand op de
handelszaak en het landbouwvoorrecht afgeschaft. In plaats daarvan wordt een bezitloos pandrecht op
roerende goederen mogelijk.
Deze hervormingen moeten het pandrecht beter laten aansluiten bij de economische behoeften uit de
praktijk, het aantrekkelijker maken en leiden tot een vereenvoudiging van het thans toch eerder
complex stelsel van roerende zekerheden.
Hieronder vindt u een beknopte en praktische synthese van de voornaamste elementen van de nieuwe
regeling voor zakelijke zekerheden op roerende goederen.
De belangrijkste nieuwigheid van de op til zijnde hervorming is ongetwijfeld de afschaffing van het vereiste van de buitenbezitstelling van het verpande goed als een constitutief element van de pandvestiging.
De afschaffing van het vereiste van de buitenbezitstelling van het verpande goed als een constitutief element van de pandvestiging
De Wet Roerende Zekerheden bevestigt thans dat het pandrecht tot stand komt door de overeenkomst
tussen de pandgever en de pandhouder, behalve in het geval de pandgever een consument is. In
dergelijk geval, blijft een geschrift altijd vereist om een geldig pand te creëren.
De pandgever-schuldenaar behoudt dus de goederen en kan ze (blijven) gebruiken om er inkomsten uit
te verwerven.
Hierbij dient volledigheidshalve te worden opgemerkt dat naast het bezitloze pand ook de
mogelijkheid van een “klassiek” vuistpand met buitenbezitstelling behouden blijft.
Met de veralgemening van het bezitloze pandrecht verdwijnt ook de noodzaak van een bijzondere
regelgeving rond de verpanding van de handelszaak en het landbouwvoorrecht. De wet van 25 oktober
1919 betreffende het in pand geven van de handelszaak, het disconto en het in pand geven van de
factuur, alsmede de aanvaarding en de keuring van de rechtstreeks voor het verbruik gedane
leveringen (hierna de “Wet Pand Handelszaak”) biedt tot op heden de mogelijkheid tot een universele
en bezitloze verpanding van de handelszaak. Deze wet wordt vervangen door de nieuwe “Wet”. De
bestaande beperking waarbij een handelszaak enkel verpand kan worden ten gunste van een
EU-kredietinstelling verdwijnt onder de nieuwe Wet Roerende Zekerheden. Ook de specifieke
regelgeving rond het landbouwvoorrecht wordt opgeheven.
Een bijkomende belangrijke ontwikkeling betreft de opheffing van het traditionele (en grotendeels
achterhaalde) onderscheid tussen het burgerlijk pand en het handelspand. De Belgische wetgever
opteert voortaan voor een aantal uitzonderingsregels waarbinnen de pandgever-consument bijkomende
bescherming geniet. De Wet Roerende Zekerheden verwijst in dit verband naar het begrip “consument”
in de zin van de wet betreffende de marktpraktijken en consumentenbescherming. Het gaat om :
“iedere natuurlijke persoon die, uitsluitend voor niet-beroepsmatige doeleinden, op de markt
gebrachte producten verwerft of gebruikt”. Indien een pandgever aldus een natuurlijke persoon is
die uitsluitend voor niet beroepsmatige doeleinden een goed in pand geeft (determinerend is m.a.w.
het antwoord op de vraag of de inpandgeving al dan niet kadert in een beroepsactiviteit van de
pandgever), dan kan de pandovereenkomst zonder buitenbezitstelling enkel schriftelijk worden
gesloten. Daarenboven mag de waarde van de verpande goederen maximaal het dubbele bedragen van de
omvang van het pandrecht. Het pandrecht strekt zich uit tot de hoofdsom van de gewaarborgde
schuldvordering en tot de bijhorigheden, zoals de interest, het schadebeding en de kosten van
uitwinning. Die bijhorigheden mogen overigens niet meer bedragen dan 50% van de hoofdsom, anders
zijn ze niet door het pandrecht gewaarborgd. Tenslotte kan de pandhouder de goederen van de
pandgever-consument slechts laten verkopen mits voorafgaande rechterlijke tussenkomst.
Alle roerende goederen kunnen in pand worden gegeven, zowel lichamelijke als onlichamelijke, alsook
een geheel van dergelijke goederen (bijvoorbeeld de handelszaak). Ook toekomstige goederen kunnen
het voorwerp uitmaken van een pandrecht. Bovendien kan een pandrecht strekken tot zekerheid van
huidige en toekomstige schuldvorderingen indien deze laatste bepaald of bepaalbaar zijn.
Vermits een pand niet langer noodzakelijkerwijze een buitenbezitstelling vereist, zal het
(bezitloze) pandrecht voortaan geregistreerd moeten worden in een nationaal pandregister, dat zal
worden beheerd door de dienst hypotheken van de algemene administratie van de
patrimoniumdocumentatie van de Federale Overheidsdienst Financiën. Het nieuw pandrecht is
tegenwerpelijk aan derden en neemt rang vanaf het ogenblik van inschrijving in dit pandregister.
Het pandregister zal de vorm aannemen van een geïnformatiseerde databank, die online beschikbaar en
raadpleegbaar zal zijn. De registratie van het pand, dat geldig is voor een termijn van hoogstens
10 jaar, en dat hernieuwbaar is, vereist de vermelding van een reeks door de wet bepaalde gegevens.
Zoals reeds hoger aangegeven, blijft de mogelijkheid van een “klassiek” vuistpand met
buitenbezitstelling behouden. In dergelijk geval blijft de buitenbezitstelling een mogelijke
werkwijze om de tegenwerpelijkheid aan derden te realiseren. In de toekomst kan men dus kiezen voor
een bezits- of bezitloos pand. Een bezitspand kan ook geregistreerd worden.
Vanuit de bancaire financieringspraktijk is de noodzaak gegroeid om een zekerheid te kunnen houden voor rekening van een ander (doorgaans een groep kredietverleners), waarbij de begunstigden ten aanzien van de pandgever geldig vertegenwoordigd worden door één partij, de zgn. “zekerheidsagent”. De figuur van zekerheidsagent werd reeds ingevoerd in het Belgische recht via de wet betreffende financiële zekerheden (hierna “Wet Financiële Zekerheden”), doch enkel voor de zakelijke zekerheidsovereenkomsten binnen het toepassingsgebied van de Wet Financiële Zekerheden. De Wet Roerende Zekerheden bevestigt nu op algemene wijze dat pandovereenkomsten met betrekking tot roerende goederen die worden gesloten door een vertegenwoordiger voor rekening van één of meer begunstigden geldig en tegenwerpelijk zijn aan derden wanneer de identiteit van de begunstigden kan worden vastgesteld aan de hand van de pandovereenkomst. Deze vertegenwoordiger kan alle rechten uitoefenen die normaal toekomen aan de pandhouder en zal, behoudens andersluidende overeenkomst, hoofdelijk aansprakelijk zijn met de begunstigden. De parallel met artikel 5 van de Wet Financiële Zekerheden is duidelijk.
De uitwinning van pandrechten wordt sterk vereenvoudigd wanneer het gaat om pandgevers die geen
consument zijn. Ingeval van niet-betaling door de schuldenaar wordt het voor de pandhoudende
schuldeiser mogelijk om over het bezwaarde goed te beschikken mits een voorafgaande kennisgeving
van het voornemen van uitwinning. Deze kennisgeving doet een wachttermijn van in principe tien
dagen lopen. Uitwinning dient steeds te goeder trouw en op een economisch verantwoorde wijze te
gebeuren. Voorafgaande rechterlijke tussenkomst van de bevoegde beslagrechter is mogelijk op
verzoekschrift van de pandhouder, pandgever of een belanghebbende derde. Bovendien bestaat tevens
de mogelijkheid van een rechterlijke controle a posteriori omtrent de wijze van uitwinning en de
aanwending van de opbrengst. Tenslotte voorziet de Wet Roerende Zekerheden ook in de mogelijkheid
van toeëigening van de goederen door de pandhouder, mits akkoord tussen partijen.
Indien de pandgever een consument is, dan zijn de regels strikter. Bij niet-betaling door de
pandgever-consument mag de pandhouder niet zonder meer over het pand beschikken; hiertoe is een
rechterlijke tussenkomst vereist. Voor consumenten-pandgevers geldt daarenboven dat de waarde van
het verpande goed niet hoger mag zijn dan het dubbel van de gewaarborgde schuldvordering.
De hervorming van het pandrecht wordt vervolledigd met nieuwe bepalingen inzake “eigendomsvoorbehoud” en “retentierecht”. Het eigendomsvoorbehoud, waarvoor tot op heden enkel een wettelijke regeling was getroffen in het faillissementsrecht en waardoor dit enkel tegenstelbaar was in geval van faillissement, wordt overgeheveld naar het Burgerlijk Wetboek. Hierdoor wordt het eigendomsvoorbehoud een volwaardige zekerheid, tegenstelbaar in alle gevallen van samenloop en dus niet enkel bij faillissement. Daarnaast wordt voor het retentierecht thans in een algemene wettelijke regeling voorzien, hetgeen voorheen niet het geval was. Aan het retentierecht worden dezelfde gevolgen gekoppeld als aan het pandrecht.
Zoals reeds hierboven gesteld werd, is het precieze tijdstip van inwerkintreding van de Wet
Roerende Zekerheden vooralsnog onzeker. Deze Wet treedt in werking op een bij Koninklijk Besluit te
bepalen datum, doch uiterlijk op 1 december 2014.
Met betrekking tot de inwerkingtreding en de overgangsbepalingen wordt voor meer duiding verwezen
naar ons eerder verschenen artikel, dat raadpleegbaar is door hier
te klikken.