- Handels - en Economisch Recht , Vastgoed, Huur en Mede-eigendom
- Jan Vanbeckevoort - Alain De Jonge
- handelshuurovereenkomst , hernieuwing van een huur , verhuurder , huurder , bescherming van de handelszaak
Het Grondwettelijk Hof respecteert hiermee de wens van de wetgever om een zekere stabiliteit en
continuïteit te waarborgen aan een handelaar die een pand huurt voor zijn commerciële activiteit.
In deze bijdrage over de Handelshuurwet wordt kort ingegaan op twee aspecten waar een verhuurder in
een handelshuurovereenkomst mee moet rekening houden, met name bij de overdracht van het gehuurde
goed en het recht op hernieuwing van de huur.
Bij de overdracht van een verhuurd goed kan de nieuwe verkrijger-eigenaar als verhuurder niet
zomaar een huurhernieuwing weigeren ten aanzien van de oorspronkelijke huurder.
De wetgever voorziet in artikel 16 van de Handelshuurwet in een strikte opsomming van
opzeggingsredenen.
In een arrest van 27 maart 2014 moest het Grondwettelijk Hof uitspraak doen over de vraag of een
rechtspersoon-verkrijger een handelshuurder uit een onroerend goed kan zetten ten voordele van een
feitelijke vereniging waarmee deze verkrijger “nauwe banden” heeft.
Tot hiertoe voorziet de wetgever in artikel 12 met verwijzing naar artikel 16, 1° Handelshuurwet in
een mogelijkheid voor de natuurlijke persoon-verkrijger om de bestaande huurder een hernieuwing van
de huur te weigeren indien er sprake is van een “familiale verwantschap” tussen de nieuwe
verkrijger en de natuurlijke persoon of de vennoten van de personenvennootschap ten voordele van
wie de huurovereenkomst wordt opgezegd.
De Rechtbank van eerste aanleg te Mechelen stelt vast dat de Handelshuurwet niet voorziet in
dezelfde mogelijkheid voor de verhuurder die een rechtspersoon is en die het goed in gebruik wil
laten nemen door een andere rechtspersoon of een feitelijke vereniging waarmee hij “nauwe banden”
heeft.
Het Grondwettelijk Hof heeft in dit arrest beslist dat artikel 12 van de Handelshuurwet geen
discriminatie inhoudt. Het is niet onredelijk, aldus het Hof, van de wetgever om ervan uit gaan dat
een opzeggingsmogelijkheid ten voordele van feitelijke verenigingen waarmee de verkrijger op één of
andere manier een “nauwe band” zou hebben, aanleiding zou kunnen geven tot misbruiken. Een
feitelijke vereniging heeft immers geen rechtspersoonlijkheid en kan te allen tijde op een
informele wijze worden opgericht. Indien deze reden zou worden toegestaan, zou dit afbreuk doen aan
de legitieme belangen van de huurder ter bescherming van zijn handelszaak.
Volgens de gemeenrechtelijke regel eindigt een huurovereenkomst van rechtswege, automatisch,
wanneer de bepaalde tijd in de huurovereenkomst is verstreken, zonder dat een opzegging vereist is
(artikel 1737 BW). In tegenstelling tot de Pachtwet of de Woninghuurwet heeft de wetgever voor de
handelshuur, niet in een automatische verlenging van de huurovereenkomst voorzien.
Daarentegen geeft artikel 13 Handelshuurwet de huurder een voorkeurrecht om een hernieuwing van
zijn lopende huurovereenkomst te vragen aan de verhuurder.
Volgens artikel 14 Handelshuurwet zal de huurder die van het recht op hernieuwing gebruik wenst te
maken, dit bij gerechtsdeurwaardersexploot of bij aangetekende brief ter kennis van de verhuurder
moeten brengen, ten vroegste 18 maanden en ten laatste 15 maanden vóór het eindigen van de lopende
huurovereenkomst. Deze kennisgeving moet aan een aantal uitdrukkelijke voorwaarden voldoen waarbij
de verhuurder en huurder best onderling een regeling uitwerken.
Datzelfde wetsartikel voorziet ook dat indien na het eindigen van de huur, de huurder in het
bezit van het gehuurde goed gelaten wordt, er een nieuwe huur van onbepaalde duur tot stand komt.
In een arrest van 22 mei 2014 moest het Grondwettelijk Hof uitspraak doen over de vraag of deze
twee wetsartikelen van de Handelshuurwet, in samenhang gelezen met artikel 1 Eerste Aanvullend
Protocol van het Europees Verdrag van de Rechten van De Mens (1 EP EVRM), een ongerechtvaardigde
discriminatie uitmaakt van de verplichtingen van huurders ten opzichte van verhuurders én daarnaast
of het regime in de handelshuurwet op dit vlak niet al te rigide is in vergelijking met de Pachtwet
en de Woninghuurwet.
Het Hof houdt de huidige regeling overeind en volgt hiermee het standpunt van de Ministerraad en de
Parlementaire voorbereiding van de Handelshuurwet.
Enerzijds, heeft de wetgever de handeldrijvende huurder van een handelszaak een zekere stabiliteit
willen verzekeren om waarborgen van duur en initiatief te verschaffen en hem de hernieuwing van de
huurovereenkomst te verzekeren wanneer de eigenaar geen gegronde redenen heeft om anders over de
plaatsen te beschikken.
Anderzijds, kan het eigendomsrecht van de verhuurder niet door een automatische verlenging van de
handelshuurovereenkomst blijvend bezwaard worden door de handelsactiviteit van de huurder.
De Rechtbank van Koophandel te Tongeren maakt daarvoor een verwijzing naar artikel 1 EP EVRM waar
het grondrecht tot bescherming van eigendom wordt gewaarborgd.
De moeilijkheid bestaat erin dat zowel de eigenaar-verhuurder als de huurder met een handelszaak
zich kunnen beroepen op een subjectief eigendomsrecht. Het belang van de huurder betreft de
mogelijkheid tot voortzetting van zijn handelszaak, die als een eigendom in de zin van artikel 1 EP
EVRM wordt beschouwd. Het belang van de eigenaar-verhuurder houdt het vrij gebruik van zijn
eigendom in zoals gewaarborgd door dezelfde bepaling en artikel 544 BW.
Anderzijds is deze bescherming van de handelszaak niet absoluut. De verhuurder-eigenaar mag de hernieuwing van de huur weigeren indien de huurder nalaat om tijdig kennis te geven van zijn bedoeling
Het Grondwettelijk Hof heeft in dit arrest beslist dat de wetgever zijn beoordelingsmarge niet heeft overschreden door aan de handelshuurder – als deelnemer aan het handelsverkeer – een bijzondere oplettendheid en een tijdige kennisgeving van zijn wil tot hernieuwing van de huurovereenkomst op te leggen.
De Handelshuurwet bevat een aantal specifieke bepalingen van dwingend recht die essentieel
worden geacht voor de stabiliteit en de continuïteit van de commerciële activiteiten van de
handelaar-huurder.
De eigenaar-verhuurder kan slechts onder bepaalde voorwaarden de hernieuwing van de huur weigeren.
Met haar beide arresten heeft het Grondwettelijk Hof deze doelstelling van de wetgever nogmaals
bevestigd.
Enerzijds kan ingevolge de Handelshuurwet de opzegmogelijkheid niet uitgebreid worden ten voordele
van de feitelijke vereniging waarmee de eigenaar-verkrijger een “nauwe band” zou hebben, hetgeen
in het belang is van de bescherming van de handelszaak van de handelaar-huurder.
Anderzijds is deze bescherming van de handelszaak niet absoluut. De verhuurder-eigenaar mag de
hernieuwing van de huur weigeren indien de huurder nalaat om tijdig kennis te geven van zijn
bedoeling.
De huurder beschikt al over het recht om, bij stilzitten van de verhuurder-eigenaar door de huurder
in het pand te laten, een nieuwe handelshuurovereenkomst van onbepaalde duur te bekomen. De
verhuurder-eigenaar kan zich evenwel hiertegen verzetten, mits naleving van een voorafgaande
opzegtermijn van 18 maanden.